Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
[naam 5] .
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 april 2020, zaaknummer 18/2130, werd het beroep van appellante, een maatschap die zich bezighoudt met de melkveehouderij, afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 2.560 kg, wat volgens appellante te laag was gezien de omstandigheden waaronder haar bedrijf opereerde. Appellante voerde aan dat zij recht had op verhoging van het fosfaatrecht op basis van de knelgevallenregeling en de startersregeling, maar het College oordeelde dat aan de voorwaarden voor deze regelingen niet was voldaan. Het College concludeerde dat appellante niet kon aantonen dat zij op de peildatum minder melkvee hield of dat er sprake was van een individuele en buitensporige last. De beslissing van de minister werd als niet onredelijk beoordeeld, en het College oordeelde dat de appellante zelf verantwoordelijk was voor de risico's die zij had genomen bij de uitbreiding van haar bedrijf. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het griffierecht aan appellante moest worden vergoed en dat de minister in de proceskosten moest worden veroordeeld.