ECLI:NL:CBB:2020:270
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Bepaling van fosfaatrecht op basis van melkproductie en antibioticagebruik in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 april 2020, betreft het een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante, de melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was gebaseerd op de hoeveelheid melk die in 2015 aan de melkfabriek was geleverd. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 4.746 kg, maar na een bezwaarprocedure was dit verhoogd naar 4.888 kg. Appellante stelde dat de melkproductie te laag was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met bijzondere omstandigheden zoals dierziekte en antibioticagebruik.
Het College oordeelde dat de minister terecht het uitgangspunt had gehanteerd dat de hoeveelheid uitgehouden antibioticamelk moest worden vastgesteld op basis van de aan de fabriek geleverde melk, vermeerderd met de aannemelijk geachte hoeveelheid niet geleverde melk. Appellante had niet voldoende bewijs geleverd voor de door haar opgevoerde hoeveelheden niet geleverde melk. Het College concludeerde dat de minister de melkproductie correct had vastgesteld en dat het beroep van appellante ongegrond was. Wel werd bepaald dat het griffierecht aan appellante moest worden vergoed en dat de minister in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van adequate bewijsvoering door appellanten in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op specifieke productiecijfers en bijzondere omstandigheden.