Op 8 september 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 19/446 en 19/447, waarin verzoekster, een maatschap, schadevergoeding heeft verzocht van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoeken zijn ingediend naar aanleiding van besluiten van de minister die de toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten voor de jaren 2015, 2016 en 2017 hebben afgewezen. Verzoekster stelde dat deze besluiten onrechtmatig waren, omdat het College in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:CBB:2017:212) artikel 2.10, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling onverbindend had verklaard.
De minister heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, en het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen schadeveroorzakend onrechtmatig besluit is aan te wijzen. De eerdere uitspraak van 9 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:272) had al vastgesteld dat de besluiten van de minister formele rechtskracht hadden en niet onrechtmatig waren. Het College concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzoeken om schadevergoeding te honoreren, aangezien er geen gegrond beroep of erkenning van onrechtmatigheid door de minister was.
De beslissing om de verzoeken om schadevergoeding af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Venekamp, met mr. C.E.C.M. van Roosmalen als griffier.