In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. Het geschil betreft de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2018, zoals aangevraagd door appellante. Bij het primaire besluit van 3 januari 2019 heeft verweerder een bedrag van € 54.156,76 vastgesteld, maar appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in het bestreden besluit van 4 juli 2019, waarbij het bedrag werd gewijzigd naar € 55.249,13. Later heeft verweerder dit besluit ingetrokken en vervangen door een vervangingsbesluit op 13 december 2019, waarin het bedrag opnieuw werd vastgesteld op € 55.444,77, met een administratieve sanctie van € 397,92.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het vervangingsbesluit, waarbij het College heeft vastgesteld dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder dit besluit had ingetrokken. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de subsidiabiliteit van de opgegeven hectares landbouwgrond. Het College heeft geoordeeld dat verweerder de oppervlakte van de percelen correct heeft vastgesteld en dat de afgekeurde delen niet als subsidiabel landbouwareaal kunnen worden aangemerkt. De uitspraak concludeert dat het beroep van appellante tegen het vervangingsbesluit gegrond is, het vervangingsbesluit wordt vernietigd, en verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.312,50.