Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen
v.o.f. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door een starter wel te compenseren, maar een bedrijfsopvolger die het bedrijf toekomstbestendig maakt met een nieuwe stal niet. Appellante vindt een toekenning van 80 tot 85% van de fosfaatrechten die zij nodig heeft voor de door beoogde productiecapaciteit redelijk. Daarmee heeft zij een mogelijkheid te overleven en behoort er toch ook nog een deel tot haar ondernemersrisico.
.Voor zover appellante vasthoudt aan de melkproductie van 2014 wijst verweerder er op dat uit de door appellante overgelegde CRV Mineraal van 2014 volgt dat de gemiddelde melkproductie per koe 7.440 kg was. Dit leidt derhalve niet tot een hoger excretieforfait.
1.204,5 kg
1.204,5 kg
.Anders dan appellante betoogt, is dit een forse uitbreiding die niet alleen kan worden verklaard met het argument van rendabel houden van de investeringen. Van een bedrijfseconomische noodzaak voor een uitbreiding van deze omvang is dan ook niet gebleken. Daargelaten of appellante op de peildatum al dan niet beschikte over een Nbw-vergunning voor de tweede locatie.