ECLI:NL:CBB:2020:819

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
19/1508
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving bestuursleden vereniging De Groenen op basis van onbevoegdheid en gerede twijfel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 november 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een bestuurslid van vereniging De Groenen, en de Kamer van Koophandel. Appellant had op 26 maart 2019 verzocht om inschrijving van hemzelf en twee anderen als bestuurders van de vereniging in het handelsregister. De Kamer van Koophandel weigerde deze inschrijving op 23 april 2019, omdat er gerede twijfel bestond over de bevoegdheid van appellant om deze opgave te doen. Dit werd bevestigd in een bestreden besluit van 2 augustus 2019, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard. De Kamer van Koophandel stelde dat er onduidelijkheid bestond over de leden van de vereniging en de rechtsgeldigheid van de vergadering van 23 maart 2019, waar de benoemingen zouden zijn gedaan. Appellant voerde aan dat hij rechtsgeldig was benoemd, maar het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel op goede gronden had geweigerd de inschrijving, gezien de complexe voorgeschiedenis en de onduidelijkheid over de ledenlijst. Het College concludeerde dat zonder een verklaring voor recht van de civiele rechter, de Kamer van Koophandel niet kon vaststellen dat de benoemingen rechtsgeldig waren. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E. Goos).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerster geweigerd de opgave tot intreding van appellant en twee anderen als bestuurders van vereniging De Groenen per 23 maart 2019 in te schrijven in het handelsregister.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 26 maart 2019 heeft appellant bij verweerster opgave gedaan om hem en twee anderen met ingang van 23 maart 2019 in het handelsregister in te schrijven als bestuurders van vereniging De Groenen (vereniging), een politieke organisatie die zich ten doel stelt om maatschappelijk en politiek vorm te geven aan haar uitgangspunten door onder meer deel te nemen aan verkiezingen voor vertegenwoordigende en regelgevende organen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerster op grond van artikel 5, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit geweigerd deze opgave in te schrijven in het handelsregister, omdat de bevoegdheid van appellant om de opgave te doen niet vast staat. Verweerster kon op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen wie de leden van de vereniging zijn, of de vergadering van 23 maart 2019 rechtsgeldig bijeen is geroepen en of er rechtsgeldige benoemingsbesluiten zijn genomen. Zolang voor verweerster niet duidelijk is wie de leden van de vereniging zijn en of de wettelijke en statutaire procedures correct zijn gevolgd, zal zij aan iedere opgave gerede twijfel hebben en niet kunnen vaststellen of de opgaven zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Volgens verweerster is het aan de vereniging om een juiste opgave te doen. In dit geval, waarbij er een historie is van opgaven, bezwaarschriften, beroepen, er twee kampen zijn binnen de vereniging en het aantal leden onduidelijk is, is een punt bereikt waarbij verweerster aan iedere nieuwe opgave gerede twijfel zal hebben, die louter nog kan worden weggenomen als een verklaring voor recht wordt overgelegd waaruit blijkt dat de bestuurders rechtsgeldig zijn benoemd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de bezwaren van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerster heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat op de door appellant overgelegde ledenadministratie van de vereniging van 30 september 2016, met daarop aangegeven de mutaties die binnen de vereniging zouden hebben plaatsgevonden en welke leden stemrecht hebben, dusdanig veel is af te dingen, dat zij niet kan vaststellen wie de stemgerechtigde leden van de vereniging waren ten tijde van het bijeenroepen van de ledenvergadering van 23 maart 2019 en dus ook niet of die vergadering door de leden rechtsgeldig bijeen is geroepen en of in deze vergadering rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen. Ook op basis van de in bezwaar overgelegde stukken heeft verweerster dit niet kunnen vaststellen. Volgens verweerster bestaat er te veel onduidelijkheid over de ledenlijst van 30 september 2016. De vereniging heeft sinds de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 20 juni 2018 geen bestuur meer en er staan dus geen bestuurders in het handelsregister ingeschreven. Omdat het dossier wordt gekenmerkt door een historie van tegenstrijdige en onjuiste opgaven, bezwaarschriften en beroepszaken en er binnen de vereniging twee kampen zijn, bestaat er zo veel onduidelijkheid dat voor verweerster een punt is bereikt waarop zij niets meer over de vereniging kan vaststellen en zonder verklaring voor recht er niet meer van overtuigd kan raken dat de drie opgegeven personen daadwerkelijk bestuurder zijn geworden per 23 maart 2019.
4. Appellant voert aan dat hij bevoegd is tot doen van opgave tot inschrijving van bestuursleden, omdat hij tot bestuurslid is verkozen op een rechtsgeldig bijeengeroepen ledenvergadering van 23 maart 2019. Volgens appellant is zijn opgave gebaseerd op besluiten van deze ledenvergadering, die bij gebrek aan een bestuur bijeen is geroepen door ten minste tien procent van het totale aantal leden van de vereniging. Appellant stelt voldoende te hebben aangetoond dat, hoe je ook telt en wie je ook meetelt, aan de voorwaarden voor het geldig bijeenroepen van een ledenvergadering is voldaan. Volgens appellant hoeft verweerster alleen maar vast te stellen of de oproepende personen onbetwist lid zijn van de vereniging en of het totale aantal leden onbetwist kleiner is dan of gelijk is aan tienmaal het aantal oproepende personen. Appellant stelt dat het zo mogelijk moet zijn om de bij verweerster gerezen gerede twijfel weg te nemen. De opmerkingen van verweerster over de verdeeldheid binnen de vereniging en de in het verleden gedane onjuiste opgaven doen volgens appellant niet ter zake.
5. Het College heeft op 28 april 2020 uitspraken gedaan in zaken over de in- en uitschrijving van bestuursleden van de vereniging in het handelsregister, waarbij appellant als een van de appellanten was betrokken. Deze uitspraken zijn onder de nummers ECLI:NL:CBB:2020:325 en ECLI:NL:CBB:2020:326 geplaatst op www.rechtspraak.nl. Het ging in die zaken om de rechtsgeldigheid van de ledenvergaderingen van 14 juli 2018 en 1 september 2018. In de nu aan de orde zijnde zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de ledenvergadering van 23 maart 2019, maar de problematiek is dezelfde als in de zaken waarover het College op 28 april 2020 uitspraken heeft gedaan. Het College ziet in dat wat appellant nu heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van de ledenvergadering van 23 maart 2019 geen aanleiding om anders te overwegen dan hij heeft gedaan in zijn uitspraken van 28 april 2020. Onder verwijzing naar die uitspraken, in het bijzonder de uitspraak onder nummer ECLI:NL:CBB:2020:326, is het College van oordeel dat verweerster zich in de nu aan de orde zijnde zaak op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet duidelijk is of de op de vergadering van 23 maart 2019 genomen benoemingsbesluiten rechtsgeldig zijn. Daarmee kon verweerster op goede gronden concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat appellant in de vergadering van 23 maart 2019 is benoemd als bestuurder van de vereniging en bevoegd was tot het doen van opgaven aan het handelsregister en heeft zij op goede gronden geweigerd om appellant en de twee anderen in te schrijven als bestuurder van de vereniging. Mede gelet op de lange en complexe voorgeschiedenis mag verweerster van appellant in redelijkheid verlangen dat de opgave wordt ondersteund door een verklaring voor recht van de civiele rechter waaruit blijkt dat op de vergadering van 23 maart 2019 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.
De raadsheer is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen.