In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 december 2020, zaaknummer 19/268, is het beroep van appellante gegrond verklaard. Appellante, een vennootschap onder firma die een melkveebedrijf exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op basis van dieraantallen en melkproductie op 2 juli 2015, maar appellante betwistte deze vaststelling. Ze voerde aan dat de minister de knelgevallenregeling onjuist had toegepast, omdat er bijzondere omstandigheden waren, zoals bouwwerkzaamheden en diergezondheidsproblemen, die de melkproductie hadden beïnvloed.
Het College oordeelde dat de minister bij de toepassing van de knelgevallenregeling niet had moeten uitgaan van de dieraantallen op 2 juli 2015, maar dat de melkproductie over 2013 als referentie had moeten dienen. Het College concludeerde dat de minister de knelgevallenregeling onjuist had toegepast en dat het fosfaatrecht van appellante op basis van de juiste dieraantallen en melkproductie vastgesteld moest worden. Uiteindelijk werd het fosfaatrecht vastgesteld op 6.804 kg, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.