In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 februari 2021, zaaknummer 19/899, werd de toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 7.025 kg, waarbij een korting van 8,3% was toegepast omdat het bedrijf niet grondgebonden was. Appellante betoogde dat de knelgevallenregeling te restrictief was toegepast en dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, mede door gezondheidsproblemen binnen haar bedrijf. Het College oordeelde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast en dat appellante niet had aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormde. Wel erkende het College dat de redelijke termijn was overschreden en kende het appellante een schadevergoeding van € 1.000,- toe. Het College vernietigde het bestreden besluit en stelde het fosfaatrecht vast op 7.043 kg, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. Tevens werden proceskosten en schadevergoedingen aan appellante toegewezen.