Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
30 januari 2016 geëxpireerd, waarbij de aflevertermijn is bepaald op 30 juli 2016 en de opgebruiktermijn op 30 januari 2017. Het Ctgb is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb).
– samengevat weergegeven – uiteengezet dat sprake is van een niet-naleving van een voorschrift betreffende de randvoorwaarden, omdat het gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel valt onder beheerseis (RBE) 10, zoals vastgesteld in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013). In beheerseis 10 wordt verwezen naar artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Verordening 1107/2009).
(53) In Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, die later is vervangen door Verordening (EG) nr. 73/2009, is het beginsel vastgelegd dat de volledige betaling aan begunstigden van sommige steunbedragen in het kader van het GLB gekoppeld moet zijn aan de naleving van voorschriften voor het grondbeheer, de landbouwproductie en de landbouwactiviteiten. Dit beginsel was later terug te vinden in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad en in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. In het daaruit voortvloeiende systeem van randvoorwaarden moeten de lidstaten sancties opleggen in de vorm van de gehele of gedeeltelijke verlaging of uitsluiting van de steun die in het kader van het GLB is ontvangen.
(…).
(…)
(…)
a) het milieu, (…);
b) de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten;
c) (…).
(…)”
RBE: Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis
nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Verordening 73/2009) zijn voorlopers van Verordening 1306/2013. In deze verordeningen wordt in respectievelijk artikel 3 en artikel 4 – kort
gezegd – bepaald dat een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt de in respectievelijk bijlage III en bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht neemt. De hier van belang zijnde in bijlage III van Verordening 1782/2003 en bijlage II van Verordening 73/2009 vastgestelde beheerseis 9 betreft: “Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, Artikel 3”.
17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014 (Verordening 1310/2013) is Verordening 73/2009 gewijzigd. In punt 16 van de considerans van Verordening 1310/2013 is daarover het volgende bepaald:
nr. 73/2009 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.”
(…)
(…)
(…)
nr. 1782/2003, naar artikel 3 van Richtlijn 91/414/EEG, gelden als verwijzingen naar
artikel 55 van onderhavige verordening.
Overwegende dat in de Lid-Staten eenvormige voorschriften inzake de voorwaarden en procedures voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen moeten gelden;
3. De Lid-Staten bepalen dat gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze moeten worden gebruikt. Een juist gebruik houdt in dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 4 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven, en dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken alsmede, waar mogelijk, de beginselen van geïntegreerde bestrijding worden toegepast.
(…)”
nr. WJZ/15153578, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB in verband met onder andere het begrip actieve landbouwer, de uitbreiding van de lijst met landschapselementen en de voorwaarden voor vanggewassen (Staatscourant 2015, nr. 46132, 22 december 2015) is bepaald dat onderdeel 10.2 vervalt. In de toelichting op die regeling is dit niet verder toegelicht.
(…)”
Verweerder wijst erop dat artikel 93 van Verordening 1306/2013 wat betreft de voorschriften betreffende de randvoorwaarden verwijst naar bijlage II van die verordening. In die bijlage wordt bij beheerseis 10 artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening 1107/2009 als beheerseis genoemd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het (onjuist) gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel onder deze beheereis valt. Verweerder wijst allereerst erop dat artikel 55 van Verordening 1107/2009 een algemene verplichting bevat om álle gewasbeschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken. Volgens verweerder blijkt nergens uit dat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen van deze verplichting zijn uitgezonderd. Vervolgens wijst verweerder erop dat bij een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel van een juist gebruik van het gewasbeschermingsmiddel per definitie geen sprake kan zijn. Een juist gebruik houdt ingevolge artikel 55 van Verordening 1107/2009 onder andere in dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 van Verordening 1107/2009 zijn vastgesteld. In artikel 31 van Verordening 1107/2009 is de inhoud van de toelating geregeld. Het gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel voldoet niet aan de voorschriften van artikel 31 van Verordening 1107/2009, omdat deze voorschriften alleen voor toegelaten gewasbeschermingsmiddelen worden vastgesteld.
Ursa Major Services B.V., C‑814/18 (ECLI:EU:C:2020:27), punt 49, en 27 januari 2021,
De Ruiter, C‑361/19, (ECLI:EU:C:2021:71), punt 39).
niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt gebruikt. Een uitleg die uitgaat van de doelstellingen van Verordening 1306/2013 brengt met zich dat beheerseis 10, zoals vastgesteld in bijlage II bij Verordening 1306/2013, ook ziet op de situatie waarin een
niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt gebruikt. In dit verband verwijst het College nog naar Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009, die aan Verordening 1306/2013 vooraf gingen, waarin de betreffende beheereis verwijst naar artikel 3 van Richtlijn 1991/414. Hierin werd – kort gezegd – bepaald dat alleen een toegelaten gewasbeschermingsmiddel mag worden gebruikt (eerste lid) en dat een gewasbeschermingsmiddel op juiste wijze moet worden gebruikt (derde lid). De keuze van de Uniewetgever om bij de overgang van Richtlijn 91/414 naar Verordening 1107/2009 in artikel 83 van die verordening te bepalen dat verwijzingen in Verordening 1782/2003 of Verordening 73/2009 naar artikel 3 van Richtlijn 91/414 gelden als verwijzingen naar artikel 55 van Verordening 1107/2009, zoals ook vermeld in punt 16 van de considerans Verordening 1310/2013, is, voor zover het College kan nagaan, niet toegelicht. In hoeverre die keuze is ingegeven door de opvatting van de Uniewetgever dat het evident is dat een verwijzing in de betreffende beheerseis naar artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening 1107/2009 volstaat om ook de situatie waarin gebruik wordt gemaakt van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel daaronder te brengen dan wel dat zij die situatie daar juist niet onder heeft willen brengen, is voor het College dan ook niet duidelijk.
Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad, waarin wordt verwezen naar artikel 55, eerste en tweede zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, aldus worden uitgelegd dat die beheerseis ook ziet op de situatie waarin een gewasbeschermingsmiddel is gebruikt dat in de betrokken lidstaat niet overeenkomstig laatstgenoemde verordening is toegelaten ?”