ECLI:NL:CBB:2021:379
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen voor melkveehouders in het licht van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 april 2021, zaaknummer 19/1831, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellanten, een maatschap van melkveehouders, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hun fosfaatrecht is vastgesteld op 5.768 kg. Dit besluit is genomen op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, waarbij de minister het recht op fosfaat per 1 januari 2018 vaststelt in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen. De appellanten betogen dat het fosfaatrechtenstelsel hun recht op eigendom aantast en dat zij een individuele en buitensporige last ondervinden van de maatregelen. Ze stellen dat hun investeringen in de uitbreiding van hun veestapel, die vóór de peildatum van 2 juli 2015 zijn gedaan, niet zijn meegenomen in de beoordeling van hun fosfaatrechten.
Het College overweegt dat de redenen voor de uitbreiding van de veestapel, zoals vervanging van verouderde bebouwing en verbetering van dierenwelzijn, gebruikelijke ondernemerskeuzes zijn. Het College concludeert dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel hen een individuele en buitensporige last oplegt. De investeringen zijn gedaan in een periode waarin de afschaffing van het melkquotum al bekend was, en de appellanten hadden kunnen en moeten anticiperen op de gevolgen van deze afschaffing. Het College oordeelt dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de appellanten, en verklaart het beroep ongegrond.