In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 april 2021, zaaknummer 19/1866, staat de toepassing van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 11.126 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantastte en dat zij niet in staat was om haar stalcapaciteit volledig te benutten door bijzondere omstandigheden, waaronder de ziekte van de echtgenote van een van haar vennoten. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College concludeerde dat de ziekte van de echtgenote niet relevant was voor de niet-volledige benutting van de stalcapaciteit op de peildatum. Het College vernietigde het bestreden besluit, maar stelde het fosfaatrecht vast op 11.143 kg, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.136,-.