ECLI:NL:CBB:2021:640
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.W.L. Koopmans
- M.A.A. Traousis
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrecht en de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel in relatie tot individuele lasten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juni 2021, zaaknummer 20/139, staat het fosfaatrecht centraal. Appellante, een melkveehouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht op nihil door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister baseerde zijn besluit op artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, waarbij vastgesteld werd dat appellante op de peildatum van 2 juli 2015 geen melkvee hield. Appellante betwist dit en stelt dat zij wel degelijk jongvee hield, maar het College oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. Het College wijst erop dat het fosfaatrecht voor de zes stuks jongvee is toegekend aan een ander bedrijf van de heer [naam], en dat appellante geen melding van overdracht heeft gemaakt.
De appellante voert aan dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt, in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College concludeert echter dat de minister het fosfaatrecht terecht op nihil heeft vastgesteld, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het stelsel haar onevenredig benadeelt. De uitspraak verwijst naar eerdere uitspraken van het College die de verenigbaarheid van het fosfaatrechtenstelsel met het recht op eigendom bevestigen.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak te ondertekenen.