ECLI:NL:CBB:2021:647
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de noodzaak van uitbreiding van een melkveebedrijf in het kader van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellante, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was gebaseerd op het aantal dieren dat op 2 juli 2015 op haar bedrijf aanwezig was. De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht vastgesteld en gedeeltelijk herroepen, maar de appellante was van mening dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). De appellante stelde dat de investeringen die zij had gedaan voor de uitbreiding van haar bedrijf, niet in verhouding stonden tot de opgelegde fosfaatrechten en dat zij door de ziekte van een van de maten van de maatschap disproportioneel benadeeld was.
Het College overwoog dat de appellante weliswaar vroeg was begonnen met haar uitbreidingsplannen, maar dat zij deze niet voortvarend had doorgezet. De investeringen waren pas in 2013 en later gedaan, terwijl de afschaffing van het melkquotum en de daarmee samenhangende maatregelen al bekend waren. Het College concludeerde dat de appellante had moeten anticiperen op de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel en dat de keuzes die zij had gemaakt, niet navolgbaar waren in het licht van de verwachte regelgeving. De ziekte van de maat werd niet als voldoende argument gezien om de gemaakte keuzes te rechtvaardigen. Het College oordeelde dat de appellante geen individuele en buitensporige last ondervond van het fosfaatrechtenstelsel en verklaarde het beroep ongegrond.