Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen
[naam 1] VOF, te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.[naam 7] woont sinds 1993 in Duitsland en zou de Duitse tak van [naam 6] BV overnemen. De Nederlandse tak met onder meer [naam 3] BV zou worden overgenomen door [naam 2] . Aangezien [naam 7] voor de helft erfgenaam is van het bedrijf, moest hem een financiële compensatie worden geboden. Op 7 april 2007 is een (intentie)overeenkomst over de bedrijfsopvolging opgesteld. Bij gebrek aan een schenkingsvrijstelling in de Duitse Bedrijfsopvolgingsregeling is gewacht op de aangekondigde wijzigingen in de Duitse wet- en regelgeving in 2009, zodat de overdracht moest worden uitgesteld. In 2009 heeft [naam 3] BV vooruitlopend op de bedrijfsoverdracht het melkquotum en de melk- en kalfkoeien verkocht om financiële middelen vrij te maken voor de uitkoop van de broer en legde [naam 3] BV zich daarom enkel nog toe op de opfok van jongvee. De bedoeling was per 1 april 2015, als het melkquotum zou worden afgeschaft, weer te herstarten als melkveehouderij, in dezelfde omvang als toegestaan op grond van de in 2001 verleende vergunning.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.938,-.