ECLI:NL:CBB:2022:111

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
21/776
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving van eenmanszaak uit het handelsregister; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, die een eenmanszaak had ingeschreven onder de naam [naam 2], en de Kamer van Koophandel als verweerster. De zaak betreft de ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak uit het handelsregister, die door de Kamer van Koophandel was uitgevoerd op 24 februari 2021. De uitschrijving volgde op een melding van de Basisregistratie Personen, waarbij het adres van de eenmanszaak was gewijzigd, maar de post op dat adres onbestelbaar retour kwam. De appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Kamer van Koophandel.

Tijdens de zitting op 27 januari 2022 heeft de appellant aangevoerd dat hij een nieuw vestigingsadres had verkregen, maar het College oordeelde dat hij niet kon aantonen dat er een geldig adres was voor de inschrijving van de eenmanszaak. Het College heeft vastgesteld dat de appellant geen ander adres had waar de eenmanszaak kon worden ingeschreven, en dat de uitschrijving derhalve terecht was. De appellant voerde ook aan dat de uitschrijving in strijd was met de vrijheid van ondernemerschap zoals vastgelegd in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar het College oordeelde dat het Handvest in deze zaak niet van toepassing was.

Daarnaast heeft de appellant schadevergoeding geëist voor de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden door de uitschrijving, maar het College wees dit verzoek af, omdat de uitschrijving rechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
__________________________________________________________________________

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/776

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats 1] , appellant,

en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E.M. Dooting).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak [naam 2] , de onderneming van appellant.
Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Appellant is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellant stelt zich bezig te houden met de handel in/het trainen van paarden en het coachen van mensen en (hun) paarden. Appellant heeft daarvoor onder de naam [naam 2] op 12 juni 2019 een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
1.2
Eerst stond de eenmanszaak in het handelsregister geregistreerd op het adres [adres 1] in [woonplaats 2] (Gld). Dit was het woonadres van appellant. Na een melding door de Basisregistratie Personen heeft verweerster het adres van de eenmanszaak per
19 augustus 2020ambtshalve gewijzigd in het adres [adres 2] in [woonplaats 3] . Post op dit adres kwam echter onbestelbaar bij verweerster retour. Ook ontving verweerster een melding van de aldaar gevestigde organisatie dat er geen toestemming was gegeven voor de inschrijving van de eenmanszaak op dit adres.
1.3
Vervolgens heeft verweerster bij het primaire besluit de eenmanszaak per
24 februari 2021 ambtshalve uitgeschreven uit het handelsregister.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de uitschrijving gehandhaafd, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een adres waarop de eenmanszaak is gevestigd.
3.1
In beroep voert appellant onder meer aan dat verweerster ten onrechte is overgegaan tot ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak uit het handelsregister. Hoewel het klopt dat op het adres [adres 2] in [woonplaats 3] geen onderneming geregistreerd mag staan, heeft appellant een nieuw vestigingsadres verkregen aan de [adres 3] in [woonplaats 4] . Verweerster had de eenmanszaak daarom niet mogen uitschrijven en dient dit te herstellen door de eenmanszaak in te schrijven in het handelsregister op het nieuwe adres.
3.2
Het College overweegt dat, wanneer een onderneming door verweerster wordt ingeschreven in het handelsregister, op grond van artikel 9, onder e, van de Handelsregisterwet 2007 (Hrw 2007), de vestigingen worden opgenomen. Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hrw 2007 bepaalt dat over een vestiging van een onderneming in het handelsregister het post- en bezoekadres moet worden opgenomen. Verweerster kan van dit vereiste niet afwijken. Dit betekent dat verweerster een onderneming niet kan inschrijven in het handelsregister, als een onderneming geen adres heeft.
3.3
In artikel 38, eerste lid, in samenhang met de artikelen 33 tot en met 36 van de Hrw 2007, is voorzien in een procedure op grond waarvan verweerster, als zij gerede twijfel heeft over de juistheid van authentieke gegevens, uit eigen beweging in het handelsregister opgenomen gegevens in onderzoek kan nemen en deze eventueel kan wijzigen. Zoals het College in zijn uitspraak van 15 juli 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BJ3137) heeft overwogen vormt gerede twijfel aan de juistheid van in het handelsregister opgenomen gegevens voldoende aanleiding om gegevens met overeenkomstige toepassing van de artikelen 33 tot met 36 van de Hrw 2007 in onderzoek te nemen, maar moet, nadat dit onderzoek is afgerond, gelet op de omstandigheden van het geval, voldoende duidelijkheid omtrent de onjuistheid van deze gegevens bestaan, voordat tot wijziging of doorhaling ervan kan worden overgegaan.
3.4
Over het adres [adres 3] in [woonplaats 4] heeft appellant ter zitting verklaard dat het gaat om een (voormalig) privé postadres. Het was zijn bedoeling om op dit adres een opslagruimte te huren voor de eenmanszaak en het adres te gebruiken als zakelijk postadres. Appellant heeft de opslagruimte uiteindelijk niet kunnen huren. Daarmee staat voor het College vast dat appellant dit adres alleen al om die reden niet kan gebruiken voor zijn eenmanszaak. Verder heeft appellant ter zitting bevestigd dat er geen ander adres is waarop de eenmanszaak kan worden ingeschreven. Nu appellant niet beschikt over een adres voor de eenmanszaak, is verweerster terecht overgegaan tot ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak uit het handelsregister. Anders dan appellant ter zitting nog heeft aangevoerd, doet het feit dat op het zogenoemde formulier “Opgaveformulier betreffende Opheffen onderneming” niet alle velden zijn ingevuld, niet af aan de geldigheid van het primaire besluit.
3.5
Dit betekent dat het betoog van appellant faalt.
4. Het betoog van appellant dat de uitschrijving in strijd is met de vrijheid van ondernemerschap zoals bepaald in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), faalt evenzeer. Gelet op artikel 51, eerste lid, van het Handvest, is het Handvest gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het College stelt vast dat in de zaak van appellant geen sprake is van een maatregel ter uitvoering van het recht van de Unie. Deze zaak bevat geen enkel concreet element waaruit kan worden opgemaakt dat er een band bestaat tussen het voorwerp van het geschil en het recht van de Unie. Daarom is het Handvest, en daarmee ook artikel 16 van het Handvest waar appellant zich op beroept, niet van toepassing (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2010, zaak C-339/10, Estov, punten 12-14). Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
5. Verder stelt appellant dat hij door de onterechte uitschrijving zowel materiële als immateriële schade heeft geleden, die hij vergoed wenst te zien. Appellant begroot de schade op € 40.000,-. Ter zitting heeft appellant dit bedrag gewijzigd in € 25.000,-. Het College wijst dit verzoek om schadevergoeding af, omdat uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerster, nu zij terecht tot ambtshalve uitschrijving is overgegaan, geen onrechtmatig besluit heeft genomen.
6. Gelet op voorgaande zal het College het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. B. Bastein en mr. M. de Mol, in aanwezigheid van mr. M.R. Broeze, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.