In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, die een eenmanszaak had ingeschreven onder de naam [naam 2], en de Kamer van Koophandel als verweerster. De zaak betreft de ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak uit het handelsregister, die door de Kamer van Koophandel was uitgevoerd op 24 februari 2021. De uitschrijving volgde op een melding van de Basisregistratie Personen, waarbij het adres van de eenmanszaak was gewijzigd, maar de post op dat adres onbestelbaar retour kwam. De appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Kamer van Koophandel.
Tijdens de zitting op 27 januari 2022 heeft de appellant aangevoerd dat hij een nieuw vestigingsadres had verkregen, maar het College oordeelde dat hij niet kon aantonen dat er een geldig adres was voor de inschrijving van de eenmanszaak. Het College heeft vastgesteld dat de appellant geen ander adres had waar de eenmanszaak kon worden ingeschreven, en dat de uitschrijving derhalve terecht was. De appellant voerde ook aan dat de uitschrijving in strijd was met de vrijheid van ondernemerschap zoals vastgelegd in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar het College oordeelde dat het Handvest in deze zaak niet van toepassing was.
Daarnaast heeft de appellant schadevergoeding geëist voor de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden door de uitschrijving, maar het College wees dit verzoek af, omdat de uitschrijving rechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.