ECLI:NL:CBB:2022:159

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/1028
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag TVL

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin haar bezwaar tegen een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante stelde dat zij tijdens een telefoongesprek met de minister op het verkeerde been was gezet, waardoor zij niet tijdig bezwaar had kunnen maken. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de appellante redelijkerwijs niet in verzuim kon worden geacht. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,- en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1028

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. E.A.W. Driest),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorganger, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. P.J. Kooiman en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante subsidie toegekend op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021.
Bij besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens appellante waren ook aanwezig
[naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante heeft in beroep de volgende toelichting gegeven. Appellante heeft eerder een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020. Deze subsidie is in eerste instantie verleend op basis van SBI-code 78.10 (Arbeidsbemiddeling) omdat deze SBI-code als eerste staat vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De hoofdactiviteit van appellante valt echter onder SBI-code 77.39.9 (Verhuur en lease van overige machines en werktuigen en van overige goederen neg (geen automaten)). Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2021 heeft verweerder dit hersteld en de subsidie voor Q4 2020 verhoogd. Inmiddels was bij het primaire besluit de subsidie voor Q1 verleend op basis van SBI-code 78.10. Op 17 mei 2021 heeft appellante telefonisch contact gezocht met verweerder. Tijdens dit telefoongesprek heeft verweerder op vragen hierover van appellante uitdrukkelijk geantwoord dat ‘het systeem’ zou worden aangepast, zodat ‘alles ook voor de toekomst automatisch geregeld zou worden’. Appellante moest ‘gewoon even geduld hebben’, omdat er meerdere vergelijkbare zaken waren die allemaal moesten worden opgelost. In de weken daarna heeft appellante meerdere keren naar verweerder gebeld. Tijdens een gesprek op 28 juni 2021 heeft zij opnieuw de foutieve beschikking over Q1 2021 aan de orde gesteld en pas tijdens dit gesprek werd door verweerder aangegeven dat er toch opnieuw een bezwaarschrift ingediend moest worden. Daarbij werd niet vermeld dat dit bezwaar dan te laat zou zijn. Tijdens een telefoongesprek op 12 juli 2021, over de nabetaling over Q4 2020, werd instemmend gereageerd op het ingediende bezwaarschrift over TVL Q1 2021, en werd daaraan toegevoegd dat alles ‘mooi compleet’ was. Daarmee werd bevestigd dat de twee aanvragen als één dossier werden behandeld.
4. Het College oordeelt als volgt. Verweerder heeft bevestigd dat er op 17 mei 2021 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden met een medewerkster van appellante. Deze medewerkster heeft over dit telefoongesprek consistent en betrekkelijk gedetailleerd verklaard dat hierbij namens verweerder is bevestigd dat de subsidie voor Q1 vanzelf ook zou worden aangepast en dat appellante geen actie hoefde te ondernemen. Het College acht deze verklaring, die de medewerkster ter zitting nogmaals heeft bevestigd, geloofwaardig. Het College acht het daarom aannemelijk dat appellante tijdens dat telefoongesprek, dat nog binnen de bezwaartermijn plaatsvond, door verweerder op het verkeerde been is gezet en om die reden niet op tijd bezwaar gemaakt heeft. Op het moment dat het voor appellante duidelijk werd dat zij toch apart bezwaar moest maken over Q4 – tijdens het telefoongesprek op 28 juni 2021 en dus nadat de bezwaartermijn was verlopen – heeft zij dat dezelfde week nog gedaan. Onder deze omstandigheden kan appellante redelijkerwijs niet worden geacht in verzuim te zijn geweest. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb. Verweerder dient alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Het College zal daarvoor een termijn stellen van zes weken.
6. Er bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook zal het College verweerder opdragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het door appellante betaalde griffierecht van € 360,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.