Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
26 februari 2020 aan appellant is opgeleverd. In een aanvullende verklaring van 3 december 2020 stelt de installateur verder dat in de weken 37 en 40 van 2019 de warmtepomp respectievelijk is geïnstalleerd en in test modus gezet. Volgens appellant dient een warmtepomp eerst in bedrijf te worden gesteld voordat deze in gebruik kan worden genomen. Uit de uitspraken van het College van 5 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:560) en van 9 april 2019 (ECLI:CBB:NL:2019:143) blijkt dat het bij het bepalen van de installatiedatum primair gaat om de ingebruikname van de installatie. De wetgever beoogt juist particulieren een ruime mogelijkheid te bieden voor het doen van een aanvraag. Appellant meent dat verweerder in het onderhavige geval een te beperkte interpretatie van de regelgeving aanhoudt.
(Stcrt. 2020, 65131) van artikel 4.5.9, heeft de regelgever voor de verruiming van die termijn gekozen omdat in bepaalde gevallen een investering voor productie van duurzame energie en de aansluiting op warmtenetten gecombineerd zullen worden met een energiebesparende isolatiemaatregel. Daarvan was ten tijde van de aanvraag van appellant geen sprake.