ECLI:NL:CBB:2022:333

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
20/1026
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp op basis van installatiedatum

In deze zaak heeft appellant op 28 maart 2020 een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp, waarbij hij als installatiedatum 6 september 2019 heeft opgegeven. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na installatie was ingediend. Appellant betoogde dat de warmtepomp op 26 februari 2020 was geïnstalleerd en dat de datum van ingebruikname bepalend zou moeten zijn. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt echter dat de datum van installatie, zoals vermeld in de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies, leidend is. Het College stelt vast dat appellant de warmtepomp al vóór de oplevering van de woning op 20 september 2019 in gebruik heeft genomen om bouwvocht te verwijderen. Hierdoor kan niet worden volgehouden dat de warmtepomp op de door appellant opgegeven datum van 26 februari 2020 is geïnstalleerd. Het College concludeert dat de subsidieaanvraag te laat is ingediend en dat de minister terecht heeft afgewezen. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1026

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant in het kader van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies, titel 4.5. investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) (de Regeling) voor een warmtepomp afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Appellant is samen met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant heeft op 28 maart 2020 een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld als datum van ingebruikname 6 september 2019.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidieaanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen zes maanden na het installeren van de warmtepomp is ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Uit de verklaring van appellant (tijdens de telefonische hoorzitting) en uit de door appellant overgelegde verklaring van de installateur blijkt dat de warmtepomp eerder in werking is gesteld en dus ook eerder is geïnstalleerd dan de datum die appellant in bezwaar (en beroep) aanvoert als installatiedatum dan wel datum van ingebruikname. De woning is opgeleverd op 20 september 2019; dus kort na de opgegeven installatiedatum in de aanvraag. Appellant heeft de woning in eigen beheer afgebouwd waarbij hij de warmtepomp al in gebruik heeft genomen om bouwvocht in de woning te verdrijven. Om die reden kan niet worden uitgegaan van de datum van 26 februari 2020. Dat de warmtepomp vooralsnog alleen in gebruik is genomen om de woning te drogen en nadien nog werkzaamheden aan leidingen in de woning zijn verricht, doet hier niet aan af. Ook als wordt uitgegaan van de opleverdatum van de woning op 20 september 2019 is de aanvraag te laat gedaan.
3. Appellant voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat de warmtepomp op 6 september 2019 is geïnstalleerd. De feitelijke installatiedatum van de warmtepomp is 26 februari 2020. Dat appellant per ongeluk de verkeerde datum bij de aanvraag heeft opgegeven, kan hem niet worden tegengeworpen. Appellant wijst op de verklaring van installateur, waarin de installateur stelt dat de warmtepomp per
26 februari 2020 aan appellant is opgeleverd. In een aanvullende verklaring van 3 december 2020 stelt de installateur verder dat in de weken 37 en 40 van 2019 de warmtepomp respectievelijk is geïnstalleerd en in test modus gezet. Volgens appellant dient een warmtepomp eerst in bedrijf te worden gesteld voordat deze in gebruik kan worden genomen. Uit de uitspraken van het College van 5 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:560) en van 9 april 2019 (ECLI:CBB:NL:2019:143) blijkt dat het bij het bepalen van de installatiedatum primair gaat om de ingebruikname van de installatie. De wetgever beoogt juist particulieren een ruime mogelijkheid te bieden voor het doen van een aanvraag. Appellant meent dat verweerder in het onderhavige geval een te beperkte interpretatie van de regelgeving aanhoudt.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies bepaalt dat verweerder subsidies kan verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake energie en duurzaamheid. Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bepaalde ten tijde van belang dat verweerder afwijzend beslist op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels. Artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling bepaalde ten tijde van belang dat verweerder afwijzend beslist op een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie voor de productie van duurzame energie bestemd voor de eigen woning, indien de aanvraag later dan zes maanden na het installeren ervan is ingediend.
4.2
Zoals volgt uit artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling gaat het erom wanneer appellant de warmtepomp heeft geïnstalleerd. Uit de door appellant aangehaalde uitspraken kan niet worden afgeleid dat de datum van ingebruikname hier bepalend is. Vast staat dat appellant op 28 maart 2020 een subsidieaanvraag heeft ingediend voor een warmtepomp en op het aanvraagformulier heeft vermeld als installatiedatum 6 september 2019. Het College deelt niet het standpunt van appellant dat 26 februari 2020 als datum moet worden aangemerkt waarop de warmtepomp is geïnstalleerd. In dit verband is van belang dat appellant zelf heeft verklaard dat hij vóór de oplevering van de woning op 20 september 2019 deze heeft afgebouwd en daarbij de warmtepomp al heeft gebruikt ter verwijdering van ontstaan bouwvocht. Niet kan worden volgehouden dat de warmtepomp toen nog niet was geïnstalleerd. Verweerder hanteert dan ook terecht het standpunt dat de subsidieaanvraag van 28 maart 2020 niet binnen de gestelde zesmaanden-termijn is gedaan.
4.3
Uit de uitspraak van het College van 9 april 2019 (hiervoor aangehaald) volgt dat in artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling dwingend is voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen. De Regeling bevat geen hardheidsclausule en biedt verweerder derhalve geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder was daarom gehouden de aanvraag van appellant af te wijzen. Het betoog van appellant ter zitting dat de Regeling in zijn specifieke geval onredelijk is omdat de Regeling inmiddels voorziet in de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen twaalf maanden na installatie van de warmtepomp, volgt het College niet. Zoals ook volgt uit de toelichting op de wijziging
(Stcrt. 2020, 65131) van artikel 4.5.9, heeft de regelgever voor de verruiming van die termijn gekozen omdat in bepaalde gevallen een investering voor productie van duurzame energie en de aansluiting op warmtenetten gecombineerd zullen worden met een energiebesparende isolatiemaatregel. Daarvan was ten tijde van de aanvraag van appellant geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.O. Kerkmeester en mr. F.J. van Ommeren, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
w.g. A. Venekamp w.g. T. Kuiper