In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, wonende te Zoetermeer, en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had op 27 juli 2017 een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp, terwijl de installatie op 16 januari 2017 in gebruik was genomen. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na installatie was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 4.5.12, eerste lid, onder f, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
De minister verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarna de appellant beroep instelde. Tijdens de zitting op 24 september 2019 heeft de appellant betoogd dat hij niet eerder op de hoogte was van de afwijzing van een subsidieaanvraag van een derde partij, [naam 3] B.V., waardoor hij niet tijdig zijn aanvraag kon indienen. Hij voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat er sprake was van ongelijkheid, omdat andere woningen in hetzelfde project wel subsidie hadden ontvangen.
Het College oordeelde dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de wet dwingend voorschrijft dat aanvragen na de termijn niet in behandeling kunnen worden genomen. De appellant had de verantwoordelijkheid om zijn aanvraag tijdig in te dienen en de omstandigheden die hij aanvoerde, konden niet leiden tot een andere conclusie. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.