Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig. Verweerder heeft vastgesteld dat appellante hierdoor een individuele en buitensporige last draagt en hiervoor een ontheffing verleend. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op fosfaatrechten, in plaats van de verleende ontheffing.
30 juni 2015 aangekochte dieren moest worden uitgesteld tot 7 juli 2015 in verband met een hittegolf. Door deze hittegolf was het voor appellante niet mogelijk om de aangekochte melkkoeien vóór de peildatum 2 juli 2015 te transporteren waardoor deze dieren op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig zouden zijn. Verweerder is daarom van oordeel dat sprake is van een (zeer) bijzondere individuele omstandigheid die buiten de invloedssfeer van appellante ligt in de zin van artikel 1 EP. Ter compensatie van deze last heeft verweerder een ontheffing van 2.875,13 kg verleend.
7 juli 2015 heeft voorgedaan en dit voor het eerst is geconstateerd op 29 augustus 2015. Hieruit leidt verweerder af dat de dierziekte zich na de peildatum van 2 juli 2015 heeft voorgedaan. Geplande, maar niet gerealiseerde uitbreidingen in de veestapel worden in de toekenning van fosfaatrechten niet meegenomen, omdat compensatie van niet gerealiseerde uitbreidingen nooit het doel van de knelgevallenregeling is geweest. Verweerder komt daarom niet toe aan een beoordeling van het beroep op de knelgevallenregeling.
€ 2.000,-) aan appellante en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1473,68 (14/19 x € 2.000,-) aan appellante.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het herzieningsbesluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen herzieningsbesluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 526,32 aan appellante wegens de geleden immateriële schade;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 1473,68 aan appellante wegens de geleden immateriële schade;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 189,75-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 354,- aan appellante vergoedt.