ECLI:NL:CBB:2022:742

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/883
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 november 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. P.J. Kooiman, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De minister had bij besluit van 8 december 2020 de tegemoetkoming vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 16.241,40 teruggevorderd. Het bezwaar van de appellant werd ongegrond verklaard, waarna de appellant beroep instelde.

Tijdens de zittingen op 28 februari en 22 september 2022 werd de zaak behandeld. De appellant stelde dat er sprake was van een uitbreiding van het teeltoppervlak met minimaal 10%, wat hem recht zou geven op een tegemoetkoming. Het College oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het teeltoppervlak daadwerkelijk was uitgebreid. De door de appellant aangevoerde gegevens over aangeschafte prikbakken en tunnels werden als onvoldoende beschouwd, en het College concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming.

De slotsom was dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard en dat de terugvordering van het voorschot niet gemotiveerd was bestreden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/883

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , h.o.d.n. [naam 2] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 16.241,40 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 februari 2022 is de zaak op een zitting behandeld.
Bij beslissing van 24 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:300) heeft het College het onderzoek heropend.
In vervolg op de heropeningsbeslissing hebben partijen nadere stukken ingezonden.
Op 22 september 2022 is de zaak opnieuw op een zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig appellant en zijn echtgenote [naam 3] , de gemachtigde van verweerder en [naam 4] aan de kant van verweerder.

Overwegingen

1. Het College verwijst allereerst naar hetgeen is overwogen in de heropeningsbeslissing van 24 mei 2022. In aanvulling daarop overweegt het College het volgende.
2. Tijdens de zitting op 22 september 2022 heeft verweerder bevestigd dat zijn standpunt niet langer is dat het omzetverlies vanwege het ontbreken van omzetgegevens niet kan worden berekend op grond van artikel 2, tweede lid, van de TLTO. Tijdens de zitting van 28 februari 2022 zijn er namelijk omzetgegevens van de tulpen en de pioenrozen overgelegd. In de heropeningsbeslissing heeft het College geoordeeld dat de omzet van zowel de tulpen als de pioenrozen mee moet worden genomen. Door de hoofdregel van artikel 2, tweede lid, van de TLTO toe te passen (door de omzet in de periode 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 te vergelijken met de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020) komt verweerder op een omzetverlies van € 0,-. Appellant heeft dit niet betwist en ook het College gaat hier van uit.
3. De enige situatie waarin van de hoofdregel kan worden afgeweken is als sprake is van een uitbreiding van het teeltoppervlak met minimaal 10%. Dan kan de tegemoetkoming op grond van artikel 2, zesde lid, van de TLTO worden berekend op basis van het omzetverlies per vierkante meter teeltoppervlak. De stelplicht en de bewijslast dat sprake is van zo’n uitbreiding ligt bij appellant. Appellant heeft daartoe het een en ander gesteld over onder meer aangeschafte prikbakken en tunnels over de pioenrozen en gegevens daarover aangeleverd. In de heropeningsbeslissing heeft het College verweerder opgedragen om, op basis daarvan, te onderzoeken of sprake was van een uitbreiding van het teeltoppervlak met minimaal 10%.
4. In het nadere verweerschrift van 4 juli 2022 heeft verweerder uitgelegd dat volgens hem niet is gebleken van een uitbreiding van het teeltoppervlak na 12 maart 2017 met ten minste 10%. Appellant heeft namelijk onvoldoende objectieve gegevens aangeleverd om te kunnen beoordelen dat daarvan sprake is. Dat een grote hoeveelheid prikbakken is aangeschaft is aannemelijk, maar het is niet duidelijk hoe en waar deze zijn geplaatst en of dat tot gevolg heeft gehad dat het reeds bestaande teeltoppervlak is uitgebreid in de relevante periode. Dit geldt ook ten aanzien van de tunnels voor de pioenrozen. De door appellant overgelegde plattegrond van het bedrijf geeft eerder blijk van een andere indeling dan van een uitbreiding.
5. In reactie op het verweerschrift heeft appellant aangevoerd dat evident sprake is van een uitbreiding van meer dan 10%. Als het gaat over de pioenrozen is de oppervlakte van 0 naar 10.000 m2 gegaan. Wat betreft de tulpen zijn er 1.000 prikbakken aangeschaft en is sprake van 500 m2 meer oppervlakte in de verwerkingsruimte. Die verwerkingsruimte werd in 2017 voor het laatst voor bollenteelt gebruikt en kon daarna in gebruik worden genomen als productieruimte. Het blijft appellant onduidelijk hoe rekening gehouden moet worden met de pioenrozen, omdat deze elk jaar bij zijn geplant met verschillende soorten en met tunnels op sommige stukken.
6. Het College is het met verweerder eens dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het teeltoppervlak van voor de TLTO relevante gewassen, in het geval van appellant de sierteelt van tulpen en pioenrozen, na 12 maart 2017 is uitgebreid met ten minste 10%. Er zijn weliswaar prikbakken aangeschaft voor de tulpenbroei, maar een duidelijke toelichting, onderbouwd met objectieve gegevens, over waar de prikbakken zijn geplaatst, wanneer ze daar zijn geplaatst en vanaf wanneer er in de prikbakken is geteeld ontbreekt. Ook het standpunt dat er 500 m2 extra productieruimte in gebruik is genomen, is onvoldoende onderbouwd. Volgens appellant is deze ruimte beschikbaar gekomen als productieruimte voor de tulpenbroei, nadat daar in 2017 voor het laatst bollen werden geteeld. Objectieve gegevens die de stelling van appellant bevestigen, ontbreken. Voor het College is daarom niet vast komen te staan dat deze oppervlakte daadwerkelijk in gebruik is genomen als teeltoppervlak. Ook over het teeltoppervlak van de pioenrozen voor 12 maart 2017 en daarna heeft appellant geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De tunnels die appellant heeft aangeschaft om de groei van de pioenrozen te bevorderen acht het College niet relevant. Die tunnels worden namelijk geplaatst over planten op al in gebruik zijnde teeltgrond. Het plaatsen van de tunnels is een manier om de groei van de pioenrozen te bevorderen, maar maakt niet dat sprake is van een uitbreiding van het teeltoppervlak. Het standpunt van appellant dat de uitbreiding van 0 naar 10.000 m2 is gegaan volgt het College niet. De pioenrozen teelt appellant immers vanaf 2015 en voor de beoordeling in deze zaak is alleen de uitbreiding van het teeltoppervlak na 12 maart 2017 van belang. Wat het teeltoppervlak van de pioenrozen zowel voor als na die datum was, is onduidelijk gebleven.
7. Het College is van oordeel dat appellant voldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. Zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar dat over de uitbreiding van het teeltoppervlak is gesproken. Ook tijdens de zitting bij het College van 28 februari 2022 is daar bij stil gestaan en in de heropeningsbeslissing van 24 mei 2022 heeft het College het juridisch kader uiteen gezet. Aan de door appellant overgelegde eigen berekeningen gaat het College voorbij. Niet alleen betreffen dit geen objectieve gegevens, maar daarnaast is gebleken dat appellant voor die berekeningen veelal uitgangspunten hanteert die niet stroken met de TLTO. Zo blijft appellant zich op het standpunt stellen dat er in het geheel geen rekening gehouden moet worden met de pioenrozen en dat gerekend zou moeten worden met het aantal aangeschafte tulpenbollen in plaats van met vierkante meters teeltoppervlak.
8. De slotsom is dat appellant niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO.
9. De terugvordering van het aan appellant betaalde voorschot is niet gemotiveerd bestreden. Voor zover het beroep daar wel tegen gericht is, faalt dat beroep.
10. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M. van Duuren en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Foppen, griffier, op 8 november 2022.
B. Bastein L.N. Foppen