Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
hierna gezamenlijk appellanten,
hierna gezamenlijk verweerders,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
(…)”
Aanvullend op de eerdere aanvulling van 29 november 2018 en het verslag van de
Deze trage verandering van kleur is een indicatie voor het gebruik van CO (kool monoxide).
Een koud gerookt product is niet zo nat, zoals dit beoordeelde light smoked tonijn product. De tonijn was in relatie tot andere koud gerookte visproducten die we regelmatig tijdens onze inspecties beoordelen behoorlijk nat.
(…)”
De uitspraken van de rechtbank
29 november 2018 en van 22 mei 2019 eerst na acht maanden, respectievelijk veertien maanden na de inspectie zijn opgesteld, betekent niet dat de Minister die rapporten niet aan de besluiten ten grondslag had mogen leggen. Zoals ter zitting toegelicht, maken de inspecteurs op de dag van een inspectie aantekeningen die zij ten dele uitwerken in een rapport van bevindingen. Alleen de op dat moment relevante informatie wordt daarin opgenomen. Indien naderhand aanvullende informatie nodig is, stellen de inspecteurs aanvullende rapporten op, waarbij zij putten uit de eerder door hen gemaakte aantekeningen. De toezichthouders hebben hun bevindingen gebaseerd op eigen waarnemingen en de rapporten zijn naar waarheid opgemaakt en ondertekend. Wat [appellante 2] heeft aangevoerd geeft geen reden voor twijfel aan de juistheid van de in de rapporten weergegeven bevindingen. Voor zover [appellante 2] betoogt dat geurwaarnemingen subjectief zijn en van persoon tot persoon kunnen verschillen, maakt dat niet dat niet van de bevindingen kan worden uitgegaan.
De inspecteurs mogen deskundig worden geacht op het gebied van vis en geen van hen heeft de kenmerkende rookgeur waargenomen. Nu de door eiseressen uitgevoerde onderzoeken niet zijn verricht op het door verweerders bemonsterde stuk tonijn, geven deze onderzoeken evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voormelde bevindingen. Bovendien is niet alleen het ontbreken van een rookgeur, maar ook de helderrode, niet voor gerookte producten gebruikelijke, kleur van de tonijn door de Minister aan de overtreding ten grondslag gelegd.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
8 september 2022 toegezonden stukken op grond waarvan zij menen dat de tonijn echt wordt gerookt geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders. Deze bewijsstukken hebben niet specifiek betrekking op de door de NVWA onderzochte tonijn, maar zien veeleer op de productiewijze van de tonijn van [appellante 1] in abstracto, waarover het hier, als gezegd, niet gaat. Het betoog van appellanten onder verwijzing naar de brief van de medewerker van DG Sante van de Europese Commissie van 20 december 2019 dat echte rooktechnieken die worden toegepast in overeenstemming met EU-regels voor conservering, en die leiden tot de kenmerkende smaak en uiterlijk van een gerookt levensmiddel, niet ter discussie staan kan hen niet baten, reeds omdat niet is gebleken dat het door hen toegepaste rookproces tot het uiterlijk van gerookte tonijn heeft geleid. In de omstandigheid dat het Aanvullend rapport en het Tweede aanvullend rapport eerst na respectievelijk acht en veertien maanden na de inspectie zijn opgesteld heeft de rechtbank terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de minister die rapporten niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De toezichthouders hebben verklaard dat zij bij het opstellen van die rapporten hebben geput uit eerder door hen gemaakte aantekeningen. Verder acht het College van belang dat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op deze rapporten, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen grond bestaat voor de conclusie dat zij in hun verdedigingsbelangen zijn geschaad.
4 maart 2020 en een verklaring van 5 maart 2020 volgt dat ook na het roken het gehalte koolmonoxide niet boven de 0,1 mg/kg uitkwam.
12 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:333) wordt bij overschrijding van de redelijke termijn in punitieve zaken de boete in beginsel met 5% per half jaar gematigd. Het College ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval (bijvoorbeeld vanwege de ingewikkeldheid van de zaak of het processuele gedrag van partijen) van dit uitgangspunt af te wijken. Het College zal om die reden de aan [appellante 2] opgelegde boete verlagen met 5%.
€ 500,- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, hebben appellanten daarom ieder recht op € 500,- schadevergoeding.
€ 3.415,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De kosten van de door een derde beroepsmatig in bezwaar verleende rechtsbijstand stelt het College vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het hoger beroep van [appellante 2] tegen de aangevallen uitspraak II voor zover de rechtbank de aan [appellante 2] opgelegde boete van € 525,- in stand heeft gelaten gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak II in zoverre;
- bevestigt de aangevallen uitspraak II voor het overige;
- verklaart het beroep van [appellante 2] tegen het bestreden besluit 2B gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2B voor zover het de hoogte van de boete betreft en herroept het boetebesluit in zoverre;
- stelt de hoogte van de boete voor [appellante 2] vast op € 498,75;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit 2B;
- veroordeelt de NVWA tot betaling aan [appellante 2] van een schadevergoeding van in totaal € 500,-;
- draagt de minister op het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 886,- (€ 345,- + € 541,-) aan [appellante 2] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [appellante 2] tot een bedrag van € 3.415,50;
- veroordeelt de NVWA in de door [appellante 1] en [appellante 2] gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 379,50;
- verklaart het hoger beroep van [appellante 1] tegen de aangevallen uitspraak I gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak I;
- verklaart het beroep van [appellante 1] tegen het bestreden besluit 2A gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2A;
- bepaalt dat de minister niet opnieuw hoeft te beslissen op de bezwaren van [appellante 1] tegen het boetbesluit;
- draagt de minister op het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 886,- (€ 345,- + € 541,-) aan [appellante 1] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [appellante 1] tot een bedrag van € 3.518,-;
mede te ondertekenen