ECLI:NL:CBB:2023:125

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/1137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom wegens taxivervoer zonder vergunning op de Amsterdamse opstapmarkt

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De taxichauffeur, appellant, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen voor het aanbieden van taxivervoer zonder een geldige Taxxxivergunning. Op 28 augustus 2020 werd appellant betrapt op het aanbieden van taxivervoer op een laad- en losplaats nabij een hotel in Amsterdam, zonder de vereiste vergunning. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop een verbeurde dwangsom van € 5.550,- ingevorderd, wat leidde tot het bestreden besluit. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het invorderingsbesluit niet rechtsgeldig was en dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. Het College heeft vastgesteld dat het invorderingsbesluit rechtsgeldig was, ondanks het ontbreken van een handtekening, en dat appellant inderdaad de Taxiverordening had overtreden. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de toezichthouders voldoende waren om de overtreding vast te stellen. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de invordering van de dwangsom werd bevestigd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1137

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Met het besluit van 16 november 2020 (het invorderingsbesluit) heeft verweerder van appellant een verbeurde dwangsom van € 5.550,- ingevorderd.
Met het besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen appellant, vergezeld door [naam 2] , en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1.1
Appellant is werkzaam als taxichauffeur in [plaats] . Op 11 februari 2019 is aan hem een last onder dwangsom opgelegd voor het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning (Taxxxivergunning), wat een overtreding is van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening). De dwangsom is vastgesteld op
€ 5.550,- voor elke nieuwe geconstateerde overtreding van die bepaling op of na
12 februari 2019, met een maximum van € 27.750,-.
1.2
Op 28 augustus 2020 stond appellant met zijn voertuig op de [adres 1] in [plaats] . Twee toezichthouders hebben hiervan ieder afzonderlijk een rapport van bevindingen opgemaakt.
1.3
In het ene rapport van bevindingen (rapport van bevindingen I) dat op
28 augustus 2020 is opgemaakt en ondertekend door de rapporteur is vermeld:
“[…] Op vrijdag 28 augustus 2020 te 17.38 uur, bevond ik mij in uniform gekleed, belast met toezicht en handhaving van de bovenstaande wetgeving, op de openbare weg Nieuwe zijdsvoorburgwal ter hoogte vanperceel 7 te [plaats] .
Aldaar een taxi voertuig geparkeerd stond op een laad en loshaven.
[…]
ik zag dat de laad en los haven gelegen was nabij het aldaar gevestigde hotel [naam 3] . Ik zag dat de taxichauffeur in het taxivoertuig zat en op zijn telefoon aan het kijken was. ik hoorde de taxichauffeur tegen mij zeggen dat hij een afspraak had bij het IBIS hotel dat is gelegen aan, [adres 2] . ik zag en hoorde dat de taxichauffeur dat via zijn telefoon vroeg aan een mans persoon die hij aan de lijn had en ik hoorde de taxichauffeur tegen deze persoon zeggen waar en hoelaat heb ik een afspraak. ik hoorde vervolgen dat de taxichauffeur een afspraak had bij het IBIS hotel omstreeks 18.30 uur […]”.
1.4
In het andere rapport van bevindingen (rapport van bevindingen II), dat op
28 augustus 2020 op ambtseed is opgemaakt en ondertekend door de toezichthouder, is vermeld:
“[…] Op vrijdag 28 augustus 2020, omstreeks 17:38 uur, bevond ik mij, in uniform gekleed
Ik, toezichthouder, bevond mij op de openbare weg, [adres 1] ter hoogte van perceel 19 te [plaats] .
[…]
Ik,toezichthouder, zag dat er een voertuig stilstond op de laad en loshaven in de nabije omgeving van het [naam 3] hotel. Ik, toezichthouder, zag dat het voertuig de kenmerken had van een taxi, namelijk blauwe kentekenplaten.
Ik, toezichthouder, zag geen Taxxxiraamkaart, het bewijs van een verleende Taxxxivergunning van de gemeente [plaats] achter de voorruit van het voornoemd voertuig was geplaatst. Ik zag dat het taxivoertuig geen kenmerken had van een Toegelaten Taxi Organisatie, hierna te noemen TTO.
Ik, toezichthouder, zag op het dak van het taxivoertuig een wit daklicht zitten zonder tekst.
Ik, toezichthouder, zag dat de chauffeur in het taxivoertuig zat met in beide handen een telefoon in zijn handen.
Ambtshalve is mij bekend dat de laad en loshaven voor het [naam 3] hotel veelvuldig wordt gebruikt als opstapplaats voor het illegaal aanbieden van taxivervoer door chauffeurs zonder Taxxxivergunning.
Ik, toezichthouder, heb het taxivoertuig niet waargenomen op de laad en loshaven.
Ik, toezichthouder, reed het taxivoertuig toe en vroeg aan de chauffeur of hij op de genoemde locatie besteld was voor taxivervoer.
Ik, toezichthouder, hoorde dat de chauffeur tegen mij zei:“Ik heb om half 7 afspraak bij het Ibis hotel bij centraal station. Ik, toezichthouder, vertelde dat dit hotel niet het Ibis hotel is.
Hierop antwoorde de chauffeur: “klopt ik moet anders in de tijd dat ik moet wachten naar huis in Noord en dat duurt een uur en dat ga ik dan niet reden, daarom sta ik hier.” of woorden van gelijke strekking
Ik, toezichthouder, vertelde de chauffeur dat hij bekend is met de regels omtrend meedoen aan de opstapmarkt zonder Taxxxivergunning. Dit bevestigde de chauffeur door ja te knikken en zei:“klopt dit is niet de eerste keer.” of woorden van gelijke strekking […]”.
1.5
Met een brief van 16 september 2020 heeft verweerder appellant laten weten dat hij van rechtswege een dwangsom van € 5.550,- heeft verbeurd omdat hij op 28 augustus 2020 opnieuw taxivervoer heeft aangeboden zonder Taxxxivergunning. Vervolgens is het invorderingsbesluit genomen.
2. Het bestreden besluit, waarbij het invorderingsbesluit in stand is gelaten, berust op het standpunt van verweerder dat appellant op 28 augustus 2020, in strijd met de aan hem opgelegde last onder dwangsom van 11 februari 2019, taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt heeft aangeboden, dat hij daarmee een dwangsom heeft verbeurd en dat daarom terecht wordt ingevorderd.
Standpunt appellant
3. In beroep voert appellant ten eerste aan dat het invorderingsbesluit niet rechtsgeldig is, omdat het niet is voorzien van een naam en handtekening van de persoon die dat besluit heeft genomen. Ten tweede betoogt appellant dat het bestreden besluit berust op onzorgvuldig onderzoek, omdat het rapport van bevindingen II, anders dan het rapport van bevindingen I, tegenstrijdigheden en onjuistheden bevat. Een voorbeeld daarvan is dat de toezichthouder eerst zegt dat hij wel een voertuig heeft waargenomen op de laad- en loshaven en vervolgens dat hij dat niet heeft waargenomen. Verder betwist appellant dat hij openbaar vervoer heeft aangeboden op de opstapmarkt, omdat hij op de [adres 1] stond te wachten op een bestelde rit. Dit wordt volgens appellant bevestigd in het rapport van bevindingen I. Er bestaat ook geen tijdslimiet voor het mogen wachten op een bestelde rit. Het was appellant verder niet bekend dat de laad- en losplaatsen ambtshalve als illegale opstapplek worden aangemerkt. Van appellant kan niet worden verwacht dat hij bekend is met uitspraken die het College over dit onderwerp heeft gedaan. Hij had hierover, bijvoorbeeld via een nieuwbrief van de gemeente Amsterdam, moeten worden geïnformeerd.
Beoordeling door het College
4.1
Het College moet beoordelen of verweerder bevoegd was tot het invorderen van een dwangsom van € 5.550,-.
4.2
Het geschil spitst zich daarbij allereerst toe op de vraag of het invorderingsbesluit rechtsgeldig is genomen.
4.3
Het College stelt vast dat in het invorderingsbesluit staat dat het namens verweerder is genomen door de directeur dienstverlening. Dat daarbij een naam en handtekening ontbreken, betekent nog niet dat het invorderingsbesluit om die reden onbevoegd is genomen en geen rechtskracht heeft. Zelfs al zou het zo zijn dat het invorderingsbesluit onbevoegd is genomen, dan heeft verweerder dat in bezwaar, met het nu bestreden besluit hersteld. Het betoog van appellant slaagt daarom niet.
4.4
Vervolgens is de vraag of verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt stelt dat appellant artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening heeft overtreden.
Daarbij is niet in geschil dat appellant op 28 augustus 2020 niet over een door verweerder verleende Taxxxivergunning beschikte.
4.5
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening is het een chauffeur verboden om zonder Taxxxivergunning van verweerder taxivervoer aan te bieden op de in bijlage I bij de Taxiverordening aangegeven delen van de openbare weg. Volgens die bijlage I gaat het daarbij onder meer om het gebied binnen de ring A10 van Amsterdam.
4.6
Het College is, in lijn met zijn uitspraak van 10 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:140) van oordeel dat, wanneer een taxichauffeur met een als taxi herkenbare auto stilstaat op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekend staande plaats in [plaats] , zonder dat hij op dat moment bezig is met het ophalen (laden) of afzetten (lossen) van klanten die bij hem een taxirit hebben besteld, dat de conclusie rechtvaardigt dat hij daar taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt. Deze aanname kan door de taxichauffeur slechts worden weerlegd door aannemelijk te maken dat hij daar staat ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit dan wel dat hij daar staat als gevolg van overmacht, zoals bijvoorbeeld autopech. Indien de taxichauffeur stelt dat hij daar om andere redenen staat dan voor laden en lossen, bijvoorbeeld om op zijn telefoon te kijken of om op een oproep voor een taxirit te wachten, helpt dat hem niet, omdat er dan van mag worden uitgegaan dat hij taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt, zoals dat er overigens voor omstanders en handhavers van de gemeente Amsterdam ook uitziet. De taxichauffeur die op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekend staande laad- en losplaats staat, zonder bezig te zijn met een bestelde taxirit, riskeert dan ook niet alleen een boete voor verkeerd parkeren of stilstaan op een plaats waar dat niet mag, maar ook dat hem een last onder dwangsom wordt opgelegd of dat hij als gevolg van een opgelegde last een dwangsom verbeurt. Anders dan appellant aanvoert, gaat het College daarbij ervan uit dat algemeen bekend is of mag worden verondersteld, zeker bij taxichauffeurs in [plaats] , zoals appellant, welke plaatsen bekend staan als illegale opstapplaatsen voor taxi’s. Dat zijn in ieder geval de weggedeeltes waar niet geparkeerd mag worden, zoals laad- en losplaatsen, in het hele centrum van [plaats] en vierentwintig uur per dag, bijvoorbeeld in de buurt van het Centraal Station of hotels.
4.7
Verder geldt dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.8
In de door appellant genoemde onjuistheden in het rapport van bevindingen II, ziet het College geen reden voor het oordeel dat verweerder zich niet op feitelijke waarnemingen van de toezichthouder heeft mogen baseren. Weliswaar bevat het rapport een tegenstrijdigheid over de waarneming van het voertuig, maar de vermelding van de toezichthouder dat hij het taxivoertuig
nietheeft waargenomen op de laad- en loshaven is een kennelijke verschrijving. Uit het rapport blijkt verder duidelijk dat de toezichthouder heeft waargenomen dat appellant op 28 augustus 2020 omstreeks 17.38 uur met zijn voertuig stil stond op een laad- en losplaats in de buurt van het [naam 3] hotel. Dit wordt onderschreven door zijn collega in het rapport van bevindingen I. Appellant heeft ook zelf, in zijn beroepschrift en ter zitting bevestigd dat hij op dat moment op die locatie stond geparkeerd. Voor zover sprake is van andere slordigheden in het rapport van bevindingen II, leidt dat niet tot twijfel aan deze feitelijke bevindingen.
4.9
Niet in geschil is dat appellant op de laad- en losplaats stilstond om te wachten op een taxirit die circa 50 minuten later bij het Ibis hotel aan het [adres 2] was besteld. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat hij niet op de betreffende laad- en losplaats stond ter uitvoering van een bestelde taxirit in de buurt van het [naam 3] hotel. Dat betekent dat appellant met zijn als taxi herkenbare auto op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekend staande laad- en losplaats stond. Niet aannemelijk is dat hij daar stond ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit dan wel als gevolg van overmacht. De door appellant ter zitting aangevoerde omstandigheid dat hij vanwege constructiewerkzaamheden niet op het [adres 2] nabij het Ibis-hotel kon staan, werpt daarop geen ander licht, reeds omdat de door hem gestelde afspraak bij het Ibis-hotel nog 50 minuten op zich liet wachten. Verweerder stelt terecht dat niet uitgesloten is dat appellant in dat tijdsbestek (ander) taxivervoer kon aanbieden en uitvoeren. Verder is niet gebleken dat appellant redelijkerwijs geen andere mogelijkheid had dan in afwachting van de gestelde rit aan het [adres 2] op de betreffende laad- en losplaats te gaan staan. Gelet op het onder 4.6 vermelde toetsingskader, moet met verweerder worden geoordeeld dat appellant zonder Taxxxivergunning taxivervoer heeft aangeboden op de opstapmarkt. Verweerder was daarom bevoegd de dwangsom in te vorderen.
4.1
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 10 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:140), is het College van oordeel dat bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Voor zover appellant niet in staat is de dwangsom te betalen, kan appellant verweerder om een betalingsregeling vragen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M.P. Glerum en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. P.E.A. Chao