In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1], h.o.d.n. [naam 2], en de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 29 juli 2021 de subsidie die aan [naam 2] was verstrekt op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) ingetrokken en teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat [naam 1] niet voldeed aan de voorwaarden van de SVL, omdat zijn onderneming niet in de juiste periode was ingeschreven in het handelsregister. Het College heeft vastgesteld dat [naam 1] op 1 april 2018 een eenmanszaak had ingeschreven, maar dat hij pas op 13 februari 2020 zijn activiteiten als horeca-exploitant was begonnen. De minister had de subsidie ten onrechte ingetrokken, omdat [naam 1] niet kon weten dat het vaststellingsbesluit kennelijk onjuist was. Het College oordeelde dat de minister niet bevoegd was om de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de subsidie aan [naam 2] werd bevestigd. Tevens werd de minister opgedragen het griffierecht aan [naam 1] te vergoeden.