Op 15 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich had gewend tot het College in verband met de behandeling van verschillende zaken. Het wrakingsverzoek was ingediend op 22 april 2023, voorafgaand aan de zitting van 25 april 2023, waarop de zaken met de nummers 23/680 t/m 23/682, 23/684 t/m 23/696, 22/916, 22/2586 en 23/606 geagendeerd stonden. De verzoeker stelde dat hij zich niet kon vinden in de manier waarop zijn klachten door het College werden behandeld en dat de behandeling van de aanhangige zaken pas zou moeten plaatsvinden na een gedegen behandeling van zijn klachten.
De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen. Dit was gebaseerd op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c en f, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022, waarin staat dat een verzoek om wraking niet in behandeling kan worden genomen als het geen betrekking heeft op een lid van het college dat de zaak behandelt. De verzoeker had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechterlijke onpartijdigheid van de behandelend rechter in gevaar zouden kunnen brengen. Bovendien had de verzoeker de naam van de behandelend rechter niet vermeld in zijn verzoek.
De behandeling van de zaken zal plaatsvinden op 14 juni 2023 door mr. T. Pavićević als lid van de enkelvoudige kamer van het College. Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.