ECLI:NL:CBB:2023:451

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
22/374
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag, ingediend door een taxibedrijf, betrof subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 en was te laat ingediend, namelijk op 31 augustus 2021, terwijl de deadline op 20 augustus 2021 om 17.00 uur lag. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL, dat bepaalt dat aanvragen die niet tijdig zijn ingediend, worden afgewezen.

De onderneming voerde aan dat de te late indiening het gevolg was van een misverstand en interne miscommunicatie bij de accountant. De onderneming betoogde dat de aanvraag niet per definitie afgewezen zou moeten worden en dat de minister ten onrechte het bezwaar ongegrond had verklaard zonder de onderneming te horen. De minister daarentegen stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening van de onderneming kwamen. De stelling van de onderneming dat niet duidelijk was wat de gevolgen van een te late indiening waren, werd verworpen. Het College concludeerde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

Taxibedrijf [naam 1] , te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. C.C.C.A.M. Kuijken)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 28 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april tot en met juni (Q2) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. [naam 2] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat de reden van de te late aanvraag berust op een misverstand en is gelegen in een interne miscommunicatie bij haar accountant. Dit kan de onderneming niet worden verweten. De accountant heeft geprobeerd dit te herstellen door de aanvraag alsnog op 31 augustus 2021 per post bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) in te dienen. Volgens de onderneming blijkt niet uit artikel 2.3.8 of uit andere artikelen van de TVL wat de gevolgen zijn van een te late aanvraag en dat een te late aanvraag per definitie wordt afgewezen of niet in behandeling wordt genomen. Zij wijst erop dat de RvO de aanvraag pas na acht weken heeft afgewezen en dat dit in feite betekent dat de aanvraag niet in behandeling is genomen enkel op processuele gronden. Dit is in strijd met artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2
Verder heeft de onderneming aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen. Om die reden is volgens de onderneming ook sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ten slotte heeft de onderneming gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zij is namelijk als taxibedrijf, dat actief is in het ziekenvervoer, hard getroffen door de coronamaatregelen. Om die reden verzoekt zij om maatwerk, mede gelet op de geringe overschrijding van de aanvraagtermijn.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. De te late aanvraag dient voor rekening en risico van de onderneming te komen. Het is immers de verantwoordelijkheid van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op een subsidie, om tijdig een aanvraag in te dienen. Dat de gevolgen van een te late indiening voor de onderneming niet duidelijk waren, volgt de minister niet, omdat in artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is artikel 2.3.8 van de TVL, waaruit volgt dat de aanvraag vóór 20 augustus 2021 om 17.00 uur ingediend moest worden. Verder slaagt het beroep van de onderneming op artikel 4:5, vierde lid, van de Awb niet, omdat hier geen sprake is van het niet in behandeling nemen van de aanvraag, maar van een afwijzing van de aanvraag.
4.2
Voor zover de onderneming nog stelt dat er maatwerk toegepast moet worden, merkt de minister op dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die een te late indiening van de aanvraag verschoonbaar maken. Het enkel niet voldoen aan de voorwaarden voor subsidie op grond van de TVL maakt niet dat er sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel. Dit standpunt heeft het College onder andere in de uitspraak van
10 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:820) en de uitspraak van 26 oktober 2021
(ECLI:NL: CBB:2021:962) juist geacht ten aanzien van een andere voorwaarde voor een subsidie op grond van de TVL. Ten slotte zijn volgens de minister het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel niet geschonden en is er geen sprake van schending van de hoorplicht. De onderneming heeft in de bezwaarfase geen omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat de te late indiening van de aanvraag (nader) onderzocht diende te worden. Het bezwaarschrift is daarom volgens verweerder terecht kennelijk ongegrond verklaard.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft gesteld dat de toenmalige accountant van de onderneming heeft nagelaten om tijdig een aanvraag in te dienen. Dit is een omstandigheid die voor rekening en risico van de onderneming komt. Zij heeft ervoor gekozen om het al dan niet indienen van een aanvraag over te laten aan een accountant. Daarom moet het optreden van die accountant aan de onderneming worden toegerekend.
5.4
De stelling van de onderneming dat niet duidelijk was wat de gevolgen zijn van het niet tijdig indienen van een aanvraag, wordt niet gevolgd. Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL volgt namelijk duidelijk dat een niet tijdig ingediende aanvraag wordt afgewezen. Verder slaagt het beroep van de onderneming op artikel 4:5, vierde lid, van de Awb niet, omdat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in dat artikel. Er is immers geen sprake van een besluit om de aanvraag niet te behandelen.
5.5
Ten slotte heeft de onderneming nog betoogd dat zij ten onrechte niet is gehoord en dat het bestreden besluit om die reden in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dit betoog slaagt niet. Van het horen van een belanghebbende kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond indien uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Over de reden van het niet tijdig indienen van de aanvraag heeft de onderneming alleen naar voren gebracht dat dit een fout was van de accountant. Naar het oordeel van het College rechtvaardigde dit de conclusie dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De minister heeft daarom terecht toepassing mogen gegeven aan artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
Conclusie
6. De conclusie is dat de minister de aanvraag om subsidie terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. H. van den Heuvel De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. [...]
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
[…]
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.