ECLI:NL:CBB:2023:457

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
21/430
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes voor overtredingen van de Transportverordening met betrekking tot het welzijn van kuikens tijdens transport

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan [naam 1] B.V. wegens overtredingen van de Transportverordening. De vennootschap had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boete van € 1.500,- had bevestigd. De boete was opgelegd omdat bij inspecties door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was vastgesteld dat de vennootschap niet had gezorgd voor een correcte behandeling van kuikens tijdens het transport. De toezichthoudend dierenarts constateerde dat meerdere containerlades met kuikens overvol waren, wat leidde tot onnodig lijden en sterfte van de dieren. De vennootschap voerde aan dat de verantwoordelijkheid voor het laden en transport ook bij de vervoerder lag, maar het College oordeelde dat de vennootschap als houder van de dieren verantwoordelijk was voor het welzijn van de kuikens, ook tijdens het laden. Het College bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boete terecht was, aangezien de vennootschap niet had voldaan aan de voorschriften van de Transportverordening.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/430
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats 1] (de vennootschap)

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2021, kenmerk ROT 19/4891, in het geding tussen

de vennootschap

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister)

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop in hoger beroep

De vennootschap heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1461).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zitting was op 24 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] , namens de vennootschap, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van de minister.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 21 augustus 2018 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een slachthuis te [plaats 2] een inspectie uitgevoerd bij geloste containers met kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 11 september 2018 (rapport van bevindingen). Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
“Tijdens mijn regulier toezicht bevond ik mij rond 13:15 uur in de aanvoerhal van bovengenoemd slachthuis, waar ik de geloste containers met kuikens, controleerde op welzijnsafwijkingen. Ik zag de containers van de wagen met volgnummer 37 met kuikens van koppelnummer 25 (zie de planning) in de aanvoerhal staan. Op het dagoverzicht vervoer zag ik dat de op deze wagen geladen dieren afkomstig waren uit stal 6 van [naam 1] , [plaats 1] (zie bijlage dagoverzicht vervoer). Ik heb deze containers vervolgens ook gecontroleerd. Ik zag dat de op één na bovenste lade van een container erg vol was met kuikens in vergelijking met de andere laden in deze en andere containers. Verder zag ik dat de kuikens die al dicht op elkaar zaten ook nog eens aan het hijgen waren van benauwdheid/warmte. Ik heb de chef aanvoer, erbij gehaald en we hebben gezamenlijk de kuikens uit deze lade geteld en overgeplaatst naar een lege container. Er zaten in totaal 67 kuikens in deze lade waarvan er reeds 2 waren gestorven en één stierf op het moment van eruit halen. Volgens het dagoverzicht vervoer (zie bijlage) waren er 45 kuikens per lade gepland; dit komt neer op een 49% overschrijding.
Gezien de hoeveelheid dieren in de lade was er sprake van ruimtegebrek per dier, waardoor de dieren erg op elkaar gedrukt zaten in de kratten. Het percentage DOA's (Death on Arrival) van deze lade was 4,48%. Uit gegevens die mij door de exploitant van het slachthuis werden overlegd bleek mij dat het percentage DOA's over de gehele koppel 0,02% was (zie bijlage
afkeurbewijs); dit is beduidend minder dan in deze ene lade.
Rond 13:45 uur heb ik sectie gedaan op de 3 dode kuikens. Ik heb 3x een inwendige temperatuur gemeten van respectievelijk, 35, 36 en 45°C met een gekalibreerde thermometer (Serienr. 43544557). Ik heb behalve lijkplekken geen pathologische afwijkingen gevonden bij sectie van deze 3 kuikens. Aangezien bij de sectie geen pathologische redenen van sterfte zijn gevonden, zijn deze kuikens naar mijn deskundige mening tijdens het transport gestorven doordat ze in een overvolle lade zaten. Volgens de laadbon (zie bijlage laadbon) van de wagen met deze container is er om 7:45 uur begonnen met laden en om 11:15 uur is die vrachtwagen vertrokken naar het slachthuis waar het om 11:55 uur arriveerde bij de weegbrug (zie bijlage
weegbon). Op basis van de sectie, de gemeten inwendige temperatuur en de gegevens van de laadbon weet ik vanuit mijn ervaring als dierenarts dat de kuikens in deze lade door de overbelading zijn gestorven. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt.
Rond 15:45 uur tijdens een volgende welzijnscontrole bekeek ik de geloste containers van wagen met volgnummer 34 met koppelnummer 22 (zie dagoverzicht vervoer). Op het dagoverzicht vervoer zag ik dat de dieren afkomstig waren uit stal 3 van [naam 1] , [plaats 1] (zie bijlage dagoverzicht vervoer). Ik zag dat de op twee na bovenste lade van een container erg vol was met kuikens in vergelijking met de andere laden in deze en andere containers. Verder zag ik dat de kuikens die al dicht op elkaar zaten ook nog eens aan het hijgen waren van benauwdheid/warmte. Ik heb nogmaals de chef aanvoer, erbij gehaald en we
hebben gezamenlijk de kuikens uit deze lade geteld en overgeplaatst naar een lege container. Er zaten in totaal 69 kuikens in deze lade waarvan er reeds 2 waren gestorven. Volgens het dagoverzicht vervoer (zie bijlage) waren er 45 kuikens per lade gepland; dit komt neer op een 53% overschrijding. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt.
Gezien de hoeveelheid dieren in de lade was er sprake van ruimtegebrek per dier,
waardoor de dieren erg op elkaar gedrukt zaten in de kratten. Het percentage
DOA's (Death on Arrival) van deze lade was 2,89%.
Uit gegevens die mij door de exploitant van het slachthuis werden overlegd bleek mij dat het percentage DOA's over de gehele koppel 0,02% was (zie bijlage afkeurbewijs); dit is beduidend minder dan in deze ene lade.
Rond 16:15 uur heb ik sectie gedaan op de 2 dode kuikens. Ik heb 2x een inwendige temperatuur gemeten van respectievelijk, 40 en 41°C met een gekalibreerde thermometer (Serienr. 43544557). Ik heb behalve lijkplekken geen pathologische afwijkingen gevonden bij sectie van deze 2 kuikens. Aangezien bij de sectie geen pathologische redenen van sterfte zijn gevonden, zijn deze kuikens naar mijn deskundige mening tijdens het transport gestorven doordat ze in een overvolle lade zaten.
Volgens de laadbon (zie bijlage laadbon) van de wagen met deze container is er om 10:45 uur begonnen met laden en om 12:45 uur is die vrachtwagen vertrokken naar het slachthuis waar het om 15:06 uur arriveerde bij de weegbrug (zie bijlage weegbon).
Op basis van de sectie, de gemeten inwendige temperatuur en de gegevens van de laadbon weet ik vanuit mijn ervaring als dierenarts dat de kuikens in deze lade door de overbelading zijn gestorven. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt.
Naast deze twee overvolle lades heb ik er nog meerdere gezien alleen heb ik deze
niet na laten tellen, zie foto's in de bijlage.
Doordat er tijdens het vangen met de vangmachine door de vangploeg teveel kuikens in een krat zijn gedaan, werd niet voorkomen dat de dieren tijdens het verplaatsen letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, met als gevolg diverse dode en zeer benauwde dieren; de houder op de plaats van vertrek is hiervoor verantwoordelijk.”
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in het rapport van bevindingen heeft de minister met het besluit van 1 maart 2019 (het boetebesluit) de vennootschap een boete opgelegd van € 1.500,-, omdat zij als houder van de dieren op de plaats van vertrek er niet voor zorgde dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van die dieren nageleefd werden. De containers zijn niet zodanig gebruikt dat tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden werd voorkomen. Dit levert een overtreding op van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, artikel 3, aanhef en onder d, e en g, en artikel 8, eerste lid, in verbinding met punt 1.3, aanhef en onder a, van bijlage I, hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening).
1.4
Met het besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij de vennootschap is aangeduid als ‘eiseres’ en de minister als ‘verweerder’:
“3.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres de feitelijke waarnemingen die de toezichthouder in het rapport van bevindingen beschrijft, niet betwist. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder op het slachthuis twee maal overbelading heeft geconstateerd bij containers met kuikens van eiseres en dat de toezichthouder concludeert dat daardoor niet is voorkomen dat de kuikens letsel en lijden bespaard bleef. De voorschriften die eiseres daarmee volgens verweerder heeft overtreden zijn artikel 3, aanhef en onder d, e en g, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a, van de Transportverordening. Dat de Transportverordening ziet op het vervoer van de dieren, betekent niet dat alleen de vervoerder verantwoordelijk is voor naleving van de Transportverordening. Dit blijkt ook geenszins uit de titel, de preambule of de voorschriften in de Transportverordening. Zo spreekt artikel 3 ook over het laten vervoeren van dieren en staat in artikel 8 expliciet dat de houders van de dieren ervoor moeten zorgen dat de voorschriften in Bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1 worden nageleefd. Daarnaast volgt uit artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening dat onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren wordt verstaan, maar ook daarmee samenhangende activiteiten zoals het laden van dieren. Eiseres heeft gewezen op artikel 26 van de Transportverordening waarin onder andere staat welke acties de bevoegde autoriteit onderneemt als een vervoerder de Transportverordening niet naleeft. Uit dit enkele artikel kan echter niet worden geconcludeerd dat de gehele Transportverordening louter ziet op verplichtingen voor de vervoerder. De Transportverordening is gericht tot een ieder die bij het vervoer betrokken is en uit het betreffende specifieke voorschrift volgt wie daarin de normadressaat is. Uit het in dit geval overtreden artikel 8 van de Transportverordening volgt duidelijk dat dit de houder van de dieren, dus eiseres, is. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat eiseres dit voorschrift, gelezen in samenhang met Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a, van de Transportverordening, heeft overtreden.
3.2.
Voorts kan ook niet worden geconcludeerd dat de overtreding eiseres niet of verminderd kan worden verweten omdat (ook) de vervoerder verantwoordelijk is voor het vervoer. Allereerst richt het voorschrift zich specifiek tot eiseres als houder van de dieren, zoals hiervoor is overwogen. Daarnaast kan ook uit de feitelijke gang van zaken geen verminderde verantwoordelijkheid worden afgeleid. Het gaat hier immers om de constatering dat er teveel kuikens in de containers zaten en die kuikens zijn op het bedrijf van eiseres gevangen. Eiseres is verantwoordelijk voor het welzijn van haar kuikens en ook voor de wijze waarop deze kuikens op haar bedrijf worden gevangen en in containers worden geladen door een vangploeg die eiseres zelf daarvoor heeft ingeschakeld. Het laden van de kuikens in containers behoort ook tot de normale bedrijfsvoering van eiseres. Niet valt in te zien dat, zoals eiseres stelt, op de chauffeur of vervoerder een grotere verantwoordelijkheid rust dan op eiseres voor de wijze waarop en de hoeveelheid kuikens die na het vangen in containers worden geplaatst.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan en was verweerder bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van de vennootschap
3.1
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de geconstateerde overtreding alleen en geheel aan de houder van de dieren moet worden toegerekend. Naast de toepasselijke regelgeving, voert de vennootschap daartoe nog aan dat de dieren uitdrukkelijk niet door of in opdracht van haar vervoerd worden. Dat doet de koper van de dieren, de slachterij, die ook rechtstreeks de opdrachtgever van de vervoerder is. De vennootschap heeft met grote zorg de vangploeg ingeschakeld, die beschikt over personeel met de daartoe vereiste opleiding en getuigschriften. Artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8 en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.3, onder a, van de Transportverordening zijn bepalingen van louter technische aard, die geheel betrekking hebben op de inrichting van het vervoermiddel en dus niet zien op de dierenhouder. Op de zitting bij het College heeft de vennootschap hieraan toegevoegd dat de normadressaat van de Transportverordening de vervoerder is en degene die laat vervoeren. Alleen in die gevallen waarin houders hun dieren met eigen vervoermiddelen vervoeren zijn de artikelen 3 en 27 van de Transportverordening van toepassing op houders. Het laden van dieren bestaat uit twee fases: het vangen van de dieren en het laden van de auto. De houder van de dieren is verantwoordelijk voor het vangen van de dieren en de chauffeur voor het laden van het vervoermiddel. Op het moment dat de kuikens in de container zitten, houdt het houderschap van de vennootschap op. De chauffeur moet voorkomen dat de container in een te volle staat wordt geladen in het vervoermiddel. Dit sluit aan bij artikel 5, tweede lid, van de Transportverordening dat bepaalt dat de vervoerder een natuurlijke persoon moet aanwijzen die voor het vervoer verantwoordelijk is, en ervoor moet zorgen dat te allen tijde informatie kan worden verkregen over de planning, uitvoering en voltooiing van het gedeelte van het transport waarover hij de leiding heeft. Dit past ook bij artikel 26, en met name het tweede lid, van de Transportverordening. Daaruit vloeit voort dat de vervoerder die in opdracht van de slachterij vervoert, moet worden aangesproken en niet de vennootschap.
3.2
Voor zover het College van oordeel is dat de boete terecht is opgelegd, voert de vennootschap aan dat matiging van de boete is aangewezen. Uit de gegevens die door de exploitant van het slachthuis werden overgelegd bleek dat het percentage DOA’s over het gehele koppel 0,02% was. Dit is een uitzonderlijk laag percentage over het gehele koppel slachtkuikens van 16.815 kuikens. Bovendien vermelden de afkeuringsbewijzen slechts vier dood aangevoerde dieren op een totaal van 16.815. Hieruit blijkt dat de vennootschap er alles aan heeft gedaan om de waarborgen uit de Transportverordening te effectueren voor zover deze op haar betrekking hebben. Op de zitting heeft de vennootschap nog aangevoerd dat als de toezichthouder bij de eerste vaststelling dat een lade te vol was geladen, had gebeld naar de vennootschap, de vennootschap de tweede overtreding had kunnen voorkomen.
Standpunt van de minister
4.1
De vennootschap wordt verweten dat zij als houder van de dieren op de plaats van vertrek er niet voor heeft gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van de dieren nageleefd werden. De door de vennootschap ingeschakelde vangploeg heeft de containers niet zodanig gebruikt dat tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden werd voorkomen. Tijdens het vangen met de vangmachine zijn door de vangploeg te veel kuikens (67 in plaats van 45 en 69 in plaats van 45) in enkele containers gedaan. Dit betwist de vennootschap ook niet. Maar hierdoor is tijdens het verplaatsen van de dieren letsel en lijden niet voorkomen, met als gevolg diverse dode en zeer benauwde dieren. De houder van de dieren op de plaats van vertrek is op grond van artikel 8 van de Transportverordening verantwoordelijk voor het gebruik van de voorzieningen voor het laden en lossen, en wel op zo’n manier dat tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden worden voorkomen en opwinding en stress tot een minimum worden beperkt, en dat de veiligheid van de dieren wordt gewaarborgd (bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.3, aanhef en onder a, van de Verordening). De minister kan de vennootschap daarom niet volgen in de stelling dat de bepalingen geheel betrekking hebben op de inrichting van het vervoermiddel en aldus niet zien op de houder van de dieren. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 30 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:474). In die uitspraak heeft het College geoordeeld dat onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren wordt verstaan, maar ook de daarmee samenhangende activiteiten zoals het laden van de dieren. Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft dan ook betrekking op het laten vervoeren van dieren en dus ook op het laten laden, in dit geval door de vangploeg in opdracht van de vennootschap. Dat (ook) de vervoerder of eventueel de vangploeg verantwoordelijk kan worden gesteld, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de vennootschap voor het welzijn van de dieren die op haar terrein worden gevangen. Wat betreft de stelling van de vennootschap dat uit artikel 26, en met name het tweede lid, van de Transportverordening voortvloeit dat de vervoerder, die in opdracht van de slachterij vervoert, moet worden aangesproken en niet de vennootschap verwijst de minister naar hetgeen daarover in de beslissing op bezwaar is opgemerkt. De rechtbank oordeelt in de bestreden uitspraak dat uit dit enkele artikel ook niet kan worden geconcludeerd dat de gehele Transportverordening louter ziet op verplichtingen voor de vervoerder. De Transportverordening is volgens de rechtbank gericht tot eenieder die bij het vervoer betrokken is en uit het betreffende specifieke voorschrift volgt wie daarin de normadressaat is. In dit geval dus de houder.
4.2
Het feit dat er een percentage van 0,02% DOA’s was over het gehele koppel staat los van de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts met betrekking tot de te vol geladen containers. Met die bevindingen is namelijk aangetoond en bewezen dat de dieren in de te vol geladen containers hebben geleden tijdens het transport. De vennootschap heeft er daarmee als houder van de dieren op de plaats van vertrek niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van de dieren nageleefd werden en zij heeft er dus ook niet alles aan gedaan om de waarborgen uit de Verordening te effectueren. Dat er uiteindelijk maar een klein percentage kuikens is overleden, is een mooi gegeven, maar dit doet niet af aan de geconstateerde overtreding.
Oordeel van het College
5.1
Op grond van artikel 3, aanhef, van de Transportverordening is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Bovendien moeten op grond van artikel 3, onder d, van de Transportverordening de laad- en losvoorzieningen zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd, en op zodanige wijze worden onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd. Op grond van artikel 3, onder e, van de Transportverordening moet het personeel dat met de dieren omgaat daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid hebben, naar gelang van het geval, en voert het personeel zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt. Op grond van artikel 3, onder g, van de Transportverordening beschikken de dieren, gelet op hun grootte en op het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en stahoogte.
5.2
Artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening bepaalt dat houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming ervoor zorgen dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden. In punt 1.3, aanhef en onder a, van bijlage I, hoofdstuk III staat dat de voorzieningen voor het laden en lossen, met inbegrip van de vloeren, zodanig moeten zijn ontworpen en geconstrueerd, en op zodanige wijze worden onderhouden en gebruikt dat tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden worden voorkomen en opwinding en stress tot een minimum worden beperkt, en dat de veiligheid van de dieren wordt gewaarborgd; zo mogen met name de vloeren niet glad zijn en moeten er beschuttende zijkanten aanwezig zijn om ontsnappen van de dieren te voorkomen.
6.1
Het betoog van de vennootschap dat de Transportverordening niet van toepassing is op houders van dieren slaagt niet. Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 april 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:194 onder 6.1) is het vangen van de kuikens (bij de houder) een met de verplaatsing samenhangende activiteit waarop de Transportverordening van toepassing is. De vennootschap kan aan artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Transportverordening geen argument ontlenen voor haar betoog dat artikel 3 van de Transportverordening niet op houders van dieren van toepassing is. Op grond van deze bepaling zijn op het vervoer waarbij veehouders hun eigen dieren in hun eigen vervoermiddelen over een afstand van ten hoogste 50 km van hun bedrijf verplaatsen alleen artikel 3 en artikel 27 van toepassing met uitsluiting van de overige bepalingen van de Transportverordening. Hieruit volgt niet dat in alle overige situaties de Transportverordening, in het bijzonder artikel 3, niet van toepassing is op houders van dieren. Dat artikel 8 verwijst naar technische voorschriften, maakt evenmin dat dit artikel niet van toepassing is op houders van dieren. Niet alleen blijkt uit het opschrift en inhoud van deze bepaling dat die is gericht op houders, maar ook is er geen reden om aan te nemen dat houders van dieren geen bemoeienis hebben met technische voorschriften. Wat betreft het betoog van de vennootschap op de zitting dat het laden uiteen valt in twee elementen, te weten het vangen van de dieren en het laden in de vrachtwagen, en dat de chauffeur verantwoordelijk is voor het laden in de vrachtwagen, overweegt het College als volgt. Op de zitting heeft de vennootschap uiteengezet dat het vangen van de dieren in de stal in het donker plaatsvindt, om zoveel mogelijk stress bij de dieren te voorkomen. Het vullen van de lades gebeurt met een vangmachine, die is ingesteld op een bepaald gewicht. Het kan evenwel voorkomen dat de weegschaal wordt beïnvloed door een bepaalde handeling van de vuller. Als de vuller niet zo ervaren is en het hem niet opvalt, dan kunnen er soms tien tot vijftien kuikens te veel in de lade zitten. De kuikens zijn dus gevangen in een donkere stal van de vennootschap, door een door haar ingehuurde vangploeg, met gebruikmaking van een vangmachine die weliswaar is ingesteld op een bepaald gewicht maar die niet automatisch stopt bij dat gewicht, waardoor te veel kuikens in een lade zijn terechtgekomen. Het College is van oordeel dat onder deze omstandigheden de verantwoordelijkheid van de houder van de dieren niet eindigt op het moment dat de te vol met kuikens gevulde containers uit de donkere stal worden gereden om te worden geladen op de vrachtwagen. Onder die omstandigheden lag het op de weg van de vennootschap om buiten de stal, in het daglicht, op de plaats van vertrek de containers met lades te controleren. Dat heeft de vennootschap niet gedaan. Dat de chauffeur onder de Transportverordening ook verplichtingen heeft met betrekking tot de bescherming van de kuikens, laat de verantwoordelijkheid van de vennootschap onverlet.
6.2
De vennootschap heeft geen grond gericht tegen het rapport van bevindingen, zodat het College uitgaat van de juistheid ervan. De toezichthouder heeft gezien dat meerdere lades erg vol waren in vergelijking met andere lades, hij heeft de kuikens in twee lades geteld en gezien dat zij dicht op elkaar zaten en aan het hijgen waren van de benauwdheid en warmte. Hij constateerde een overschrijding van het aantal geplande kuikens in de ene lade met 49% en in de andere lade met 53%. In de ene lade waren twee kuikens al gestorven bij aankomst en één kuiken stierf op het moment waarop dit kuiken uit de lade werd gehaald. In de andere lade waren twee kuikens gestorven bij aankomst. Volgens de toezichthouder zijn de kuikens door de overbelading gestorven en heeft de overbelading onnodig lijden veroorzaakt bij de kuikens. Gelet hierop heeft de minister terecht geoordeeld dat de vennootschap de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden. De minister was dus bevoegd om een boete op te leggen aan de vennootschap. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
7.1
Het College stelt vast dat de hoogte van de boete die de minister heeft opgelegd voor de overtreding als hier aan de orde in overeenstemming is met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren.
7.2
Het College is van oordeel dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan de boete moet worden gematigd. Het College overweegt hiertoe als volgt.
7.3
De aan de vennootschap opgelegde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengen mee dat de rechter moet toetsen of een opgelegde boete in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de bewezen overtreding. Voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen, zoals hier aan de orde, vormt artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 47 van het EU Handvest en artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt uitgevoerd (zie ook de uitspraak van het College van 23 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:167 en die van 14 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:301). Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheid dat het percentage DOA’s 0,02% is, geeft geen aanleiding om de boete te matigen, omdat op grond van de Transportverordening aan geen enkel kuiken letsel mag worden toegebracht (zie de uitspraak van het College van 7 februari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:54, onder 15). Het betoog van de vennootschap dat als de toezichthouder de vennootschap had gebeld bij de eerste overtreding, de tweede overtreding voorkomen had kunnen worden omdat de vennootschap dan was gaan kijken bij de eerstvolgende lading, levert evenmin een omstandigheid op die aanleiding geeft om de boete te matigen. Deze controle op de plaats van vertrek zou een gebruikelijk onderdeel moeten zijn van het werkproces van de vennootschap, gelet op de verplichtingen die ook houders van dieren hebben op grond van de Transportverordening. Dat de toezichthouder na de eerste overtreding niet heeft gebeld, doet daarom niet af aan de verwijtbaarheid van de vennootschap. Bovendien heeft de minister geen twee boetes maar één boete opgelegd. Gelet op de aard en ernst van de overtredingen, is het College met de rechtbank van oordeel dat de door de minister opgelegde boete van € 1.500,- passend en geboden is.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.P. Glerum en mr. P.H.A. Knol, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. C.D.V. Efstratiades

Bijlage

Transportverordening
Artikel 1
Toepassingsgebied
(…)
2. Alleen artikel 3 en artikel 27 zijn van toepassing op
(…)
b) het vervoer waarbij veehouders hun eigen dieren in hun eigen vervoermiddelen over een afstand van ten hoogste 50 km van hun bedrijf verplaatsen.
(…)
Artikel 3
Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
d) de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
(…)
g) de dieren beschikken, gelet op hun grootte en op het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en stahoogte;
(…)
Artikel 5
Verplichtingen inzake de planning van het vervoer van dieren
(…)
2. De vervoerder moet een natuurlijke persoon aanwijzen die voor het vervoer verantwoordelijk is, en ervoor zorgen dat te allen tijde informatie kan worden verkregen over de planning, uitvoering en voltooiing van het gedeelte van het transport waarover hij de leiding heeft.
Artikel 8
Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
Artikel 26
Overtredingen en kennisgeving daarvan
1. In het geval van een overtreding van deze verordening neemt de bevoegde autoriteit de specifieke maatregelen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7.
2. Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat een vervoerder deze verordening niet in acht heeft genomen, of dat een vervoermiddel niet aan deze verordening voldoet, stelt zij de bevoegde autoriteit die de vervoerder de vergunning heeft verleend of het certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel heeft afgegeven, en, wanneer de bestuurder betrokken is bij de niet-naleving van de voorschriften van deze verordening, de autoriteit die het certificaat van vakbekwaamheid van de bestuurder heeft afgegeven, daarvan onverwijld in kennis. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van alle relevante gegevens en documenten.
(…)
(…)
BIJLAGE I
(…)
HOOFDSTUK III
(…)
1.3.
De voorzieningen voor het laden en lossen, met inbegrip van de vloeren, moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd, en op zodanige wijze worden onderhouden en gebruikt dat:
a. a) tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden worden voorkomen en opwinding en stress tot een minimum worden beperkt, en dat de veiligheid van de dieren wordt gewaarborgd; zo mogen met name de vloeren niet glad zijn en moeten er beschuttende zijkanten aanwezig zijn om ontsnappen van de dieren te voorkomen;
(…)”
Wet dieren
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)”
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1.500;
(…)
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2 Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
(…)
Regeling houders van dieren
(…)
Artikel 4.8 voor zover dat artikel betrekking heeft op de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV, voor zover genoemd in de genoemde artikelen, van verordening (EG) nr. 1/2005
Categorie 2
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen
- 3 tot en met 9 (…), van verordening (EG) nr. 1/2005;
(…)