In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2021, waarin de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bestuurlijke boetes heeft opgelegd aan [naam 1] V.O.F., [naam 2] en [naam 3] wegens overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De AFM concludeerde dat [naam 1] niet beschikte over een beheerst beloningsbeleid en dat er geen adequate klachtenbehandeling plaatsvond. De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. De zitting vond plaats op 13 september 2023, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. M.H.P. Claassen, en de AFM werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en twee andere advocaten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het oordeelde dat de AFM terecht had vastgesteld dat de appellanten de Wft hadden overtreden. Het College concludeerde dat het beloningsbeleid van [naam 1] een perverse prikkel gaf en dat de klachtenafhandeling niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak van het College werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.