In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 november 2023 uitspraak gedaan over de omvang van een ontheffing van het fosfaatrechtenstelsel voor [naam 4]. De procedure volgde op een tussenuitspraak van 27 september 2022, waarin het College oordeelde dat [naam 4] een individuele en buitensporige last draagt door de toepassing van generieke korting op het fosfaatrecht. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was opgedragen om een nieuw besluit te nemen, wat resulteerde in een vervangend besluit (bestreden besluit II) op 11 november 2022. Dit besluit werd door [naam 4] betwist, met de claim dat de generieke korting een disproportionele last oplevert, vooral gezien de omstandigheden van de pachtwijziging in 2014.
De minister heeft vervolgens een derde besluit (bestreden besluit III) genomen, waarin opnieuw een ontheffing werd verleend, maar met toepassing van de generieke korting. Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de generieke korting in stand moet blijven en dat de minister voldoende ruimte heeft om voorwaarden aan de ontheffing te verbinden. Het College heeft geoordeeld dat het beroep van [naam 4] tegen de eerdere besluiten niet-ontvankelijk is, omdat deze besluiten hun betekenis hebben verloren door de vervangingen. Het beroep tegen het bestreden besluit III is ongegrond verklaard, maar de minister is wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [naam 4].