In deze zaak heeft [naam] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij eerder een boete was opgelegd wegens overtredingen van Europese hygiënevoorschriften. De rechtbank had op 27 november 2020 uitspraak gedaan, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 26 maart 2024 geoordeeld dat het hoger beroep slaagt en de boete herroepen wordt. Daarnaast heeft [naam] een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het College heeft de Staat als partij aangemerkt in deze procedure.
Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure in drie instanties in beginsel vier jaar bedraagt. In dit geval is de termijn aangevangen op 17 februari 2017, en op het moment van de uitspraak was de termijn overschreden met drie jaar, één maand en negen dagen. De overschrijding rechtvaardigt een compensatie voor immateriële schade. Het College heeft besloten dat de schadevergoeding niet in de vorm van een boetematiging zal plaatsvinden, maar als immateriële schadevergoeding van € 1.500,00, gebaseerd op de overschrijding van de termijn.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, en de beslissing is openbaar gemaakt op 26 maart 2024. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan [naam].