ECLI:NL:CBB:2024:285
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- H. van den Heuvel
- F. Willems
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek subsidie vaste lasten COVID-19 niet in behandeling genomen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een onderneming met betrekking tot de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19-regeling. De onderneming had geen aanvraag ingediend voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2020, omdat zij dacht niet in aanmerking te komen op basis van haar SBI-code. Na eerdere uitspraken van het College heeft de onderneming op 9 juni 2021 verzocht om alsnog subsidie toe te kennen. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft dit verzoek echter niet inhoudelijk behandeld en op 6 januari 2022 meegedeeld dat het herzieningsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.
Het College oordeelt dat de minister terecht heeft besloten het herzieningsverzoek niet in behandeling te nemen, omdat er geen eerdere aanvraag was ingediend en dus ook geen besluit was genomen waartegen herziening mogelijk zou zijn. De onderneming heeft niet binnen de gestelde termijn een aanvraag ingediend, waardoor het verzoek om herziening niet mogelijk is. Het College verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat alleen ondernemingen die tijdig een aanvraag hebben gedaan en daarop een afwijzend besluit hebben ontvangen, recht hebben op het indienen van een herzieningsverzoek.
De onderneming heeft tijdens de zitting gesteld dat haar verzoek van 9 juni 2021 als een aanvraag moet worden beschouwd, maar het College concludeert dat dit verzoek niet tijdig is ingediend. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen, omdat de indieningstermijn niet is gerespecteerd. Het College benadrukt dat de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze termijn en dat de financiële gevolgen voor de onderneming niet leiden tot een onevenredige uitkomst van het besluit. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard, en de minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.