In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 1] B.V., had op 28 juli 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Economische Zaken als een pro-forma-aanvraag aangemerkt en afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond in een besluit van 5 januari 2023, waartegen de onderneming beroep instelde.
Het College heeft geoordeeld dat de aanvraag buiten de aanvraagperiode was ingediend, die liep van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021. De wetgeving biedt geen ruimte voor het indienen van late aanvragen, en de minister heeft geen onterecht beleid gevoerd door de aanvraag af te wijzen. De onderneming voerde aan dat er technische problemen waren bij het indienen van de aanvraag, maar het College oordeelde dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing onevenredig maakten.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat in het vergelijkbare geval van [naam 2] B.V. sprake was van ernstige persoonlijke omstandigheden, wat in deze zaak niet het geval was. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing door de minister.