ECLI:NL:CBB:2024:572

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
22/1717
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van kosteneffectiviteit in het kader van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

In deze zaak heeft de ondernemer, handelend onder de naam [naam 2], een subsidieaanvraag ingediend voor het project ‘Silphie als katalysator voor duurzame landbouw’. De aanvraag werd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur afgewezen op basis van artikel 2.4.29 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, omdat de kosteneffectiviteit van het project niet voldeed aan de vereiste score van drie punten. De ondernemer heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het beroep ongegrond verklaard.

De minister had de subsidieaanvraag afgewezen omdat de ondernemer met 2,38 punten niet voldeed aan de minimale score. De minister baseerde zijn beoordeling op de totale projectkosten van € 91.955,- en het aantal projectdeelnemers, wat resulteerde in een hoge kost per deelnemer. De ondernemer betwistte de score en stelde dat de kosten per deelnemer lager waren dan door de minister vastgesteld. Hij voerde aan dat de minister ten onrechte financieringsaspecten had betrokken bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit.

Het College oordeelde dat de minister terecht de kosten van het project had meegenomen in zijn beoordeling en dat de ondernemer geen concrete feiten had aangedragen die de score zouden rechtvaardigen. De conclusie was dat de subsidieaanvraag terecht was afgewezen, omdat de vereiste score voor kosteneffectiviteit niet was behaald. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1717

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (ondernemer)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman)

Procesverloop

Met het besluit van 30 maart 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de subsidieaanvraag van de ondernemer op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.
Met het besluit van 8 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 juli 2024. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. De ondernemer heeft op grond van de in titel 2.4 van de Regeling opgenomen Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie subsidie aangevraagd voor het project ‘Silphie als katalysator voor duurzame landbouw’. Het project heeft als doel aan projectdeelnemers kennis over te dragen over de teelt en de verwerking van het gewas silphie ten behoeve van de stimulering van duurzame landbouw.
2 Met het afwijzingsbesluit heeft de minister de subsidieaanvraag op grond van artikel 2.4.29, aanhef en onder b, van de Regeling afgewezen, omdat het project met 2,38 punten voor de kosteneffectiviteit van het project niet heeft voldaan aan de vereiste minimale score van 3 punten. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing in stand gelaten, omdat de score voor dit onderdeel juist is vastgesteld. Hij is bij het bepalen van de score terecht uitgegaan van een bedrag van ongeveer € 2.000,- per projectdeelnemer omdat de totale projectkosten € 91.955,- bedragen en er 46 projectdeelnemers zijn. Dit betekent dat de projectkosten per deelnemer ongeveer € 2.000,- zijn. In vergelijking tot andere aanvragen is dit hoog. Hierdoor heeft het project van de ondernemer vergeleken met andere projecten minder impact in verhouding tot de totale opgevoerde kosten. Dat de ondernemer de resterende kosten van het project voor zijn eigen rekening neemt doet daar volgens de minister niet aan af.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer voert aan dat de minister ten onrechte een lage score heeft gegeven voor de kosteneffectiviteit van het project. Hij voert in dit verband aan dat de minister bij de beoordeling van het project met betrekking tot de kosteneffectiviteit ook aspecten heeft betrokken die betrekking hebben op de financiering van het project en weinig zeggen over de kosteneffectiviteit als zodanig. Bij kosteneffectiviteit gaat het volgens de ondernemer namelijk om de inzet van middelen en wat daarmee wordt bereikt. Verder stelt de ondernemer dat de kosten per projectdeelnemer, anders dan de minister stelt, niet € 2.000,- maar € 1.607,74 bedragen omdat hij slechts € 73.564,- subsidie heeft aangevraagd en niet € 91.955,-. De ondernemer neemt de resterende kosten van het project voor zijn rekening. Daarnaast volgt uit de Regeling niet dat aan projectdeelnemers een financiële bijdrage moet worden gevraagd dan wel dat dit een onderdeel is in de beoordeling van de subsidieaanvraag. De ondernemer stelt tot slot dat hij met betrekking tot de toepassing van de overige drie beoordelingscriteria, te weten de impact van het project, de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager, en de kwaliteit van het projectplan, tegenstrijdigheden heeft bespeurd tussen het afwijzingsbesluit en het bestreden besluit.
Beoordeling door het College
4 Uit artikel 2.4.29, aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat de minister een subsidieaanvraag moet afwijzen indien aan één van de in artikel 2.4.30, eerste lid, van de Regeling opgenomen beoordelingscriteria minder dan 3 punten zijn toegekend.
5 De vraag die voorligt is of de minister de score voor kosteneffectiviteit van het project met 2,38 punten te laag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het College is de minister bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit van het project terecht uitgegaan van de kosten van het project en niet van het gevraagde subsidiebedrag. Het gaat immers om de beoordeling van het project. Door de ondernemer zijn geen concrete feiten gesteld waarom de score hoger had moeten zijn dan de toegekende score. Dergelijke feiten zijn het College ook niet gebleken. De stelling van de ondernemer dat de minister ten onrechte financieringsaspecten bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit heeft betrokken, brengt, wat daar ook van zij, niet met zich dat reeds daarom de score te laag zou zijn. Dit betekent dat de vereiste score van 3 punten voor de kosteneffectiviteit van het project niet is gehaald. Aangezien de subsidieaanvraag daarom op grond van artikel 2.4.29, aanhef en onder b, van de Regeling moet worden afgewezen, hoeft het betoog van de ondernemer met betrekking tot de overige drie beoordelingscriteria geen bespreking.

Slotsom

6 Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de minister de subsidieaanvraag voor het project terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. H. Caglayankaya