ECLI:NL:CBB:2024:789

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
23/590
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring subsidie aanvraag MKB COVID-19

Op 5 november 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een ondernemer die verzet had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College. Deze eerdere uitspraak, gedateerd 18 juni 2024, verklaarde het beroep van de ondernemer tegen een besluit van de minister van Economische Zaken ongegrond. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, maar de minister had vastgesteld dat de ondernemer niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De ondernemer betoogde dat de verkoopopbrengst van een boot niet als omzet moest worden aangemerkt, omdat deze verkoop noodzakelijk was om rekeningen te betalen en niet tot de normale bedrijfsvoering behoorde.

Het College heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2024 geoordeeld dat de minister terecht de gegevens van de Belastingdienst had gebruikt om het omzetverlies te berekenen. De ondernemer herhaalde in zijn verzetschrift dat de verkoopopbrengst niet tot de omzet behoort, maar het College heeft dit betoog verworpen. Het College stelde vast dat de ondernemer in verzet niets had aangevoerd dat de eerdere uitspraak in twijfel trok.

De beslissing van het College op 5 november 2024 was dan ook dat het verzet ongegrond werd verklaard, waarmee de eerdere uitspraak van 18 juni 2024 in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, met mr. M. Ettema als griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 op het verzet van

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] (ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. drs. G.O. Hoeksma en mr. S.M. Piron)

Procesverloop

De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 18 juni 2024.
De zitting was op 17 oktober 2024. De gemachtigden van de minister hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Met de uitspraak van 18 juni 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:412) heeft het College het beroep van de ondernemer tegen het besluit van de minister van 2 februari 2023 ongegrond verklaard. Het College heeft geoordeeld dat de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode van juni tot en met september 2020 terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
De ondernemer heeft in het verzetschrift herhaald dat de verkoopopbrengst van de boot niet als omzet van zijn onderneming moet worden aangemerkt. De verkoop was nodig om de rekeningen te kunnen betalen en hoort niet bij de gewone bedrijfsvoering van de onderneming. Door de in de aangifte omzetbelasting opgegeven omzet te volgen gaat de minister voorbij aan de geest van de TVL.
3.1
Het betoog van de ondernemer dat de opbrengst van de verkoop van de boot niet tot de omzet behoort, heeft het College in zijn uitspraak van 18 juni 2024 besproken en verworpen onder verwijzing naar andere uitspraken van het College. De omstandigheid dat de verkoop van boten volgens de ondernemer niet tot de normale bedrijfsvoering behoort, is niet relevant. Volgens de gegevens van de Belastingdienst behoort de opbrengst daarvan wel tot de omzet. De minister is terecht uitgegaan van die gegevens.
3.2
Het betoog van de ondernemer dat de minister daarmee voorbijgaat aan de geest van de TVL, slaagt niet. Het College heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2024 verwezen naar zijn vaste rechtspraak dat het de bewuste keuze van de regelgever is dat de minister om de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken de gegevens van de Belastingdienst gebruikt voor de berekening van het omzetverlies en dat dit geen onredelijk uitgangspunt is.
4 Het College stelt vast dat de ondernemer in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 18 juni 2024 niet juist is. Het verzet is daarom ongegrond. Dit betekent dat de zaak met deze uitspraak is geëindigd.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema