ECLI:NL:CBB:2024:84

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/2139 en 22/2140
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen TVL-subsidie door de minister wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 februari 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen voor de TVL-subsidie door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvragen betroffen de subsidies voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft de aanvragen afgewezen omdat deze niet tijdig waren ingediend, waarbij de aanvraagtermijnen liepen van 20 december 2021 tot en met 11 februari 2022 en van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De onderneming stelde dat zij door een overmachtssituatie, namelijk het in beslag nemen van haar administratie door de politie, niet in staat was om tijdig de aanvragen in te dienen. De onderneming voerde aan dat de afwijzing van de aanvragen onevenredige gevolgen had en dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met haar situatie.

Het College oordeelde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, aangezien de wetgeving dwingend voorschrijft dat aanvragen tijdig moeten worden ingediend. De onderneming had niet aangetoond dat er sprake was van 'ernstige persoonlijke omstandigheden' die het indienen van de aanvragen tijdig onmogelijk maakten. Bovendien had de onderneming niet tijdig contact opgenomen met de minister om haar situatie uit te leggen. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister niet verplicht was om de onderneming apart te benaderen over de aanvraagperiodes. De beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 22/2139 en 22/2140
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaken tussen
[naam 1] handelend onder de naam [naam 2], te [plaats]
(gemachtigde: mr. C.E. Gentil Martin)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigden: mr. mr. S.F. Hu en mr. S. Piron).
Procesverloop
Met de besluiten van 22 juni 2022 en 29 juni 2022 (de primaire besluiten) heeft de minister de aanvragen van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-Regeling) voor het vierde (Q4) kwartaal van 2021 en het eerste (Q1) van 2022 afgewezen.
Met de besluiten van 6 september 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 21 december 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigde van de onderneming en de gemachtigden van de minister deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister heeft de aanvragen van de onderneming voor een TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 afgewezen, omdat die niet waren ingediend vóór het verstrijken van de aanvraagtermijnen, die liepen van
20 december 2021 tot en met 11 februari 2022 en van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De onderneming kon naar haar zeggen de aanvraag niet voor 31 mei 2022 doen. En zij kon daar niets aan doen. Mede daarom is het niet evenredig dat zij geen subsidie krijgt. Het betoog van de onderneming, dat hierna uitgebreider wordt weergegeven, slaagt niet. Het College licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
Standpunt van de onderneming
2.1 De onderneming stelt dat zij door een overmachtssituatie niet in staat was om tijdig haar aanvragen om TVL voor de kwartalen Q4 van 2021 en Q1 van 2022 in te dienen. De administratie van de onderneming was door de politie in beslag genomen en is pas op 8 februari 2022 weer aan haar teruggeven. Nadat de administratie door de nieuwe boekhouder van de onderneming was verwerkt en de gegevens voor de aanvraag van de subsidie gereed waren, kon zij pas op 31 mei 2022 de aanvragen om TVL indienen. De minister heeft met haar situatie onvoldoende rekening gehouden. De onderneming is van mening dat de te late indiening niet voor haar rekening hoort te komen en dat de afwijzing onevenredig gevolgen heeft, omdat de nadelige gevolgen van de afwijzing van de aanvraag voor haar niet in verhouding staan tot het doel van de TVL om ondernemingen die hard getroffen zijn door de coronapandemie financieel te helpen. Zij heeft meerdere keren namelijk op 2 februari en
10 maart 2022 telefonisch contact opgenomen met de minister. De onderneming mocht erop vertrouwen dat haar aanvragen van 31 mei 2022 in behandeling zouden worden genomen.
2.2 De onderneming stelt verder dat de minister meer dan 12.000 ondernemers heeft geholpen die ook te laat waren met aanvragen. Zij verwijst naar het nieuwsbericht van 1 juli 2022 van de RVO. De onderneming stelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door geen rekening met haar situatie te houden. De minister heeft de onderneming niet net als die andere ondernemingen benaderd om haar aanvragen tijdig te doen. Ook stelt de onderneming dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Beoordeling door het College
3.1 Het College stelt voorop dat uit artikelen 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL volgt dat de minister de aanvragen moet afwijzen als die niet op tijd zijn ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
3.2 De onderneming heeft de aanvragen niet op tijd ingediend. Voor de manier waarop de minister (in ieder geval voor Q1) omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
3.3 In dit geval is het afwijzen van de aanvragen niet in strijd met dit beleid. Vaststaat dat de onderneming op 2 februari 2022 en 10 maart 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met de minister. Uit de telefoonnotities die de minister bij het verweerschrift heeft gevoegd, blijkt niet dat de onderneming in die gesprekken heeft gemeld dat zij problemen heeft bij het tijdig aanvragen van de TVL-subsidie. De onderneming heeft niet gemeld dat sprake is van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’ die het voor haar onmogelijk maakte om de aanvragen niet tijdig in te dienen. De onderneming kan dan ook geen geslaagd beroep doen op het in 3.2 genoemde beleid.
3.4 Ook overigens zijn de afwijzingen niet in strijd met de evenredigheid. Daarbij kan de onderneming worden aangerekend dat zij noch in de aanvraagperiode voor Q4 noch in die voor Q1 contact heeft opgenomen met de minister om uit te leggen waarom geen tijdige aanvraag kon worden gedaan. En ook na het terugkrijgen van (een deel) van de administratie op 7 februari 2022 heeft de onderneming nog meer dan drie maanden gewacht met het doen van de aanvragen. Dat zij een nieuwe boekhouder had, komt voor haar eigen risico en rekening.
3.5 Ook de overige gronden van de onderneming slagen niet. De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een toezegging is gedaan door een medewerker van de minister dat de aanvragen in behandeling worden genomen. De minister is niet verplicht om ondernemers op de hoogte te stellen van de aanvraagperiode voor deze subsidieperiodes, anders dan via de website of een servicebericht waarvoor zij zich kunnen melden op de website van RVO. Het zorgvuldigheidsbeginsel strekt niet zo ver dat de minister elke onderneming hierover apart moet benaderen. De vergelijking die de onderneming maakt met andere ondernemingen die de aanvragen te laat hebben gedaan, brengt geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel met zich mee. De onderneming heeft onvoldoende aangetoond dat het hier om gelijke gevallen gaat. Ten slotte is de minister in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de in bezwaar aangevoerde gronden. Van een motiveringsgebrek is daarom ook geen sprake.
3.6 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvragen terecht op grond van artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.6.5 van de TVL heeft afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvragen tijdig zijn ingediend.
Conclusie
4 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D. Uç
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering vaste lasten COVID-19

Q4 van 2021

Artikel 2.5.2, eerste lid
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
Artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.5.7, eerste en tweede lid
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 20 december 2021 tot en met
11 februari 2022.
2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Q1 van 2022

Artikel 2.6.2, eerste lid
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.6.7, eerste en tweede lid
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met
31 maart 2022.
2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.