ECLI:NL:CBB:2024:896

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/1165
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 voor Q3 2021

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag voor het derde kwartaal (Q3) van 2021. De minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), omdat de verlening van de subsidie het staatssteunplafond van € 1.800.000,- zou overschrijden. De onderneming betoogde dat het per 18 november 2021 opgehoogde staatssteunplafond van € 2.300.000,-, zoals vastgesteld in de Tijdelijke kaderregeling van de Europese Commissie, ook van toepassing zou moeten zijn voor Q3 van 2021.

Het College oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat het staatssteunplafond voor de subsidieperiode Q3 van 2021 € 1.800.000,- was. Dit was vastgelegd in artikel 2.4.18 van de TVL en goedgekeurd door de Europese Commissie op 26 juli 2021. De minister had in een brief aan de Tweede Kamer op 26 november 2021 bevestigd dat het staatssteunplafond in Q4 van 2021 zou worden verhoogd naar € 2.300.000,-, maar dit betekende niet dat het plafond voor Q3 van 2021 ook verhoogd was.

Daarnaast verwierp het College het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat in een eerdere uitspraak van 19 september 2023 ook het staatssteunplafond van € 1.800.000,- van toepassing was voor Q3 van 2021. De onderneming had niet aangetoond dat het hanteren van dit staatssteunplafond onevenredige gevolgen voor hen had. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, met mr. M. Ettema als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1165
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. M. Ettema

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming),

vertegenwoordigd door mr. I.V. Hermans en waarvoor aanwezig is [naam 2]
en

de minister van Economische Zaken,

vertegenwoordigd door mr. W. Dam en mr. P. van Veen

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidieaanvraag voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 afgewezen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), omdat met de verlening van de subsidie het staatssteunplafond van € 1.800.000,- zou worden overschreden. De onderneming vindt dat de minister het per 18 november 2021 opgehoogde staatssteunplafond van € 2.300.000,- dat volgt uit de Tijdelijke kaderregeling van de Europese Commissie moet toepassen in Q3 van 2021. [1]
2 Het College oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat het staatssteunplafond € 1.800.000,- is in de subsidieperiode Q3 van 2021. Dat is bepaald in artikel 2.4.18, onderdeel c, onder 1, van de TVL. De vijfde wijzigingsregeling ten behoeve van de vijfde openstelling, waarin dat is bepaald, is door de Europese Commissie goedgekeurd op 26 juli 2021 (SA.63984 (2021/N)). De minister heeft in de brief aan de Tweede Kamer van 26 november 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 35 420 nr. 458, p. 6) bevestigd dat het staatssteunplafond in de subsidieperiode Q4 van 2021 naar € 2.300.000,- zal worden opgehoogd. Uit het voorgaande volgt niet dat het staatssteunplafond met ingang van 18 november 2021 is opgehoogd overeenkomstig de Tijdelijke kaderregeling.
3 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Ook in de uitspraak van 19 september 2023 (ECLI:Nl:CBB:2023:504) gold, anders dan onder 11 is beschreven, tot en met de TVL voor de subsidieperiode Q3 van 2021 het staatssteunplafond van € 1.800.000,- en is de onderneming in dat kwartaal onder dat subsidiebedrag gebleven. Dat is dus geen gelijk geval waarin de minister wel het staatssteunplafond van € 2.300.000,- in Q3 van 2021 heeft toegepast.
4 De onderneming heeft niet onderbouwd dat door het hanteren van een staatssteunplafond in zijn algemeenheid sprake is van onevenredige gevolgen voor de onderneming.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema

Voetnoten

1.Mededeling van de Commissie Zesde wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak en wijziging van de bijlage bij de mededeling van de Commissie aan de lidstaten inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op kortlopende exportkredietverzekering 2021/C 473/01.