ECLI:NL:CBB:2025:147

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/1336
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing herzieningsverzoek subsidie COVID-19

In deze zaak heeft een onderneming verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin een herzieningsverzoek van de onderneming werd afgewezen. De onderneming had verzocht om herziening van het besluit van de minister van Economische Zaken, dat op 5 augustus 2022 was genomen, waarin een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2021 was vastgesteld en een deel van het betaalde voorschot werd teruggevorderd. Het College oordeelde dat de minister het herzieningsverzoek terecht had afgewezen, omdat de onderneming geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening rechtvaardigden. De onderneming had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het vaststellingsbesluit, maar had dit nagelaten. Het College concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was, en dat de financiële gevolgen voor de onderneming niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen.

De onderneming voerde aan dat het niet indienen van bezwaar tegen het vaststellingsbesluit niet recht deed aan de bedoeling van de TVL, die bedoeld was om ondernemers financieel te ondersteunen. Het College weerlegde dit standpunt door te stellen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het herzieningsverzoek onredelijk maakten. De onderneming had de mogelijkheid om haar fout bij het invullen van het vaststellingsverzoek in bezwaar aan te kaarten, maar had dit niet gedaan. Het College benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van bezwaar bij de onderneming lag. Aangezien de onderneming in verzet verder geen nieuwe argumenten had aangedragen, werd het verzet ongegrond verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1336
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2025

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: J.R. Willemstein

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming) waarvoor aanwezig is [naam 2]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. drs. G.O. Hoeksma en C. Zieleman

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 26 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:851). De onderneming had herziening gevraagd van het besluit van de minister van 5 augustus 2022 (vaststellingsbesluit). In dat besluit is de eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 vastgesteld en een gedeelte van het betaalde voorschot teruggevorderd. Het College heeft geoordeeld dat de minister het herzieningsverzoek heeft mogen afwijzen, omdat de onderneming geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. Dat de onderneming een fout had gemaakt bij het invullen van haar vaststellingsverzoek, had de onderneming in bezwaar tegen het vaststellingsbesluit kunnen aanvoeren. Het College achtte de afwijzing van het herzieningsverzoek ook niet evident onredelijk. De enkele omstandigheid dat het vaststellingsbesluit financiële gevolgen heeft voor de onderneming, is daarvoor onvoldoende.
2 De onderneming stelt zich op het standpunt dat door haar tegen te werpen dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het vaststellingsbesluit geen recht wordt gedaan aan de bedoeling van de TVL, die toch als doel had om ondernemers financieel te ondersteunen in verhouding tot hun omzetverlies. Er is sprake van een evidente onredelijkheid.
3 Het College is van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Voor het oordeel dat de weigering om een eerder besluit te herzien evident onredelijk is, moeten zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat de minister in het geval van de onderneming minder belang heeft mogen hechten aan overwegingen van rechtszekerheid en doelmatig bestuur dan aan het financiële belang van de onderneming. Daarbij is van belang dat de ondernemer de mogelijkheid heeft gehad om bezwaar te maken tegen het vaststellingsbesluit. De onderneming was er direct na het indienen van haar vaststellingsverzoek al van op de hoogte dat zij een fout had gemaakt bij het invullen daarvan. In bezwaar had de onderneming dit aan de orde kunnen stellen. Dat de onderneming geen bezwaar heeft gemaakt komt voor haar rekening en risico.
4 Nu de onderneming in verzet verder niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 26 november 2024 niet juist is, is het verzet ongegrond.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.R. Willemstein