ECLI:NL:CBB:2025:147
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen afwijzing herzieningsverzoek subsidie COVID-19
In deze zaak heeft een onderneming verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin een herzieningsverzoek van de onderneming werd afgewezen. De onderneming had verzocht om herziening van het besluit van de minister van Economische Zaken, dat op 5 augustus 2022 was genomen, waarin een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2021 was vastgesteld en een deel van het betaalde voorschot werd teruggevorderd. Het College oordeelde dat de minister het herzieningsverzoek terecht had afgewezen, omdat de onderneming geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening rechtvaardigden. De onderneming had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het vaststellingsbesluit, maar had dit nagelaten. Het College concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was, en dat de financiële gevolgen voor de onderneming niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen.
De onderneming voerde aan dat het niet indienen van bezwaar tegen het vaststellingsbesluit niet recht deed aan de bedoeling van de TVL, die bedoeld was om ondernemers financieel te ondersteunen. Het College weerlegde dit standpunt door te stellen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het herzieningsverzoek onredelijk maakten. De onderneming had de mogelijkheid om haar fout bij het invullen van het vaststellingsverzoek in bezwaar aan te kaarten, maar had dit niet gedaan. Het College benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van bezwaar bij de onderneming lag. Aangezien de onderneming in verzet verder geen nieuwe argumenten had aangedragen, werd het verzet ongegrond verklaard.