ECLI:NL:CBB:2025:148
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrondverklaring subsidieaanvraag TVL Q1 2022
In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam 1] B.V., verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin het beroep van de onderneming tegen een besluit van de minister van Economische Zaken ongegrond werd verklaard. De uitspraak waartegen verzet is aangetekend, dateert van 3 december 2024 en betreft de aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De onderneming betwistte de beslissing van de minister om bij de berekening van het omzetverlies geen rekening te houden met een deel van de omzet die via de aangifte omzetbelasting aan de Belastingdienst was opgegeven, maar die betrekking had op andere kwartalen.
De onderneming stelde dat de interpretatie van het College te eng was, en dat ook als over de gehele omzet aangifte omzetbelasting werd gedaan, de tweede volzin van artikel 2.6.3, vijfde lid, van de TVL ruimte biedt om omzet toe te rekenen aan de periode waarin de prestatie is geleverd, zelfs als deze na het eerste kwartaal van 2022 valt. Het College oordeelde echter dat de onderneming een onjuiste lezing van de wetgeving hanteert. Het College verduidelijkte dat alleen als een onderneming niet over haar gehele omzet aangifte omzetbelasting doet, er ruimte is om naar de financiële administratie te kijken. Aangezien de onderneming wel aangifte had gedaan over de gehele omzet, was de minister gerechtigd om deze aangifte te gebruiken voor de berekening van het omzetverlies.
Uiteindelijk verklaarde het College het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.