ECLI:NL:CBB:2025:157

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
22/648
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tussentijdse wijziging operationeel programma door staatssecretaris in verband met aanschaf demomachine

In deze zaak heeft de Coöperatieve Telersvereniging [naam 1] U.A. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een tussentijdse wijziging van haar operationeel programma door de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het verzoek was gericht op de aanschaf van een demomachine voor precisiezaaien, die de vereniging wilde toevoegen aan haar operationeel programma om subsidie te ontvangen. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op basis van de criteria van onvoorzienbaarheid en noodzakelijkheid, zoals gesteld in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018. De staatssecretaris oordeelde dat de wijziging niet onvoorzienbaar was, aangezien de precisiezaaimachine al eerder was ingezet en de vereniging contact had gehad met de machinebouwer. Bovendien was de aanschaf niet noodzakelijk voor het behalen van de doelen in het operationeel programma voor het jaar 2021. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor telersverenigingen om tijdig gebruik te maken van de jaarlijkse wijzigingsmogelijkheden en de strikte voorwaarden voor tussentijdse wijzigingen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/648

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

de Coöperatieve Telersvereniging [naam 1] U.A., te [woonplaats] ([naam 1])

(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen)
en

de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman)

Procesverloop

Met het besluit van 2 december 2021 (afwijzingsbesluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van [naam 1] om een tussentijdse wijziging van haar operationeel programma voor het uitvoeringsjaar 2021 afgewezen.
Met het besluit van 21 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van [naam 1] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 1] heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 16 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens [naam 1] [naam 2] en [naam 3], bijgestaan door haar gemachtigde en namens de staatssecretaris zijn gemachtigde, vergezeld door D. Metselaar.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [naam 1] is een telersvereniging van groentetelers. Zij heeft op 1 november 2021 een verzoek ingediend om haar operationeel programma voor het uitvoeringsjaar 2021
tussentijds, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 (Regeling), te wijzigen. Met de verzochte wijziging beoogt [naam 1] de aanschafkosten van een demomodel van een precisiezaaimachine voor de teelt van sperziebonen toe te voegen aan haar operationeel programma, zodat zij subsidie kan ontvangen voor deze aanschaf.
2 Met het afwijzingsbesluit heeft de staatssecretaris het verzoek afgewezen, omdat de verzochte tussentijdse wijziging niet onvoorzienbaar en noodzakelijk is als bedoeld in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
Standpunt van [naam 1]
3 [naam 1] is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Zij betoogt dat de aanschaf van de precisiezaaimachine wel onvoorzienbaar en noodzakelijk is. Over de onvoorzienbaarheid van de investering stelt zij dat de precisiezaaimachine een demomodel is dat beschikt over nieuwe, nog niet eerder geproduceerde, functionaliteiten en door de machinebouwer in oktober 2021 te koop werd aangeboden. [naam 1] heeft naar aanleiding daarvan overleg gevoerd met de machinebouwer en interne en externe deskundigen over de innovatie van deze precisiezaaimachine en de bijdrage ervan aan de duurzaamheidsdoelstelling. Hieruit volgt volgens [naam 1] dat de investering voor haar niet voorzienbaar was. Zij betoogt verder dat de aanschaf ook noodzakelijk was omdat de precisiezaaimachine na de koop geoptimaliseerd en gereed gemaakt kon worden voor het teeltseizoen in 2022, zodat bijgedragen kon worden aan de in het operationeel programma opgenomen duurzaamheidsdoelstelling. Door de toepassing die de staatssecretaris geeft aan de criteria van onvoorzienbaarheid en noodzakelijkheid, gaat hij eraan voorbij dat de tussentijdse wijzigingsmogelijkheid in Verordening 2017/891 [1] en de Regeling juist is opgenomen om te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan de strategische doelen van het operationeel programma. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot slot betoogt [naam 1], onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), dat de afwijzing vanwege de onnodig nadelige gevolgen ervan, de toets aan het evenredigheidsbeginsel niet doorstaat. Volgens [naam 1] draagt de aankoop van de precisiezaaimachine bij aan de doelstelling van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit en is afwijzing van de aanvraag niet noodzakelijk. De aanschafkosten komen door de afwijzing van het wijzigingsverzoek, volledig voor rekening van [naam 1] en de investering kan niet alsnog worden opgevoerd voor een volgend uitvoeringsjaar. Voor een relatief kleine vereniging als [naam 1] is het mislopen van een subsidie ter grootte van 50% van het aanschafbedrag (€ 49.750,-), een fors gevolg.
Beoordeling door het College
4.1
Artikel 34, eerste lid, van Verordening 2017/891 bepaalt dat producentenorganisaties een verzoek kunnen indienen om wijzigingen in de operationele programma’s aan te brengen voor de daaropvolgende jaren. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat lidstaten wijzigingen van de operationele programma’s in de loop van het jaar kunnen toestaan, onder door hen te bepalen voorwaarden.
4.2
De in artikel 34, eerste lid, van Verordening 2017/891 geboden mogelijkheid om operationele programma’s voor de daaropvolgende jaren te wijzigen is uitgewerkt in artikel 55 van de Regeling. Uit het vijfde lid van dit artikel volgt dat een producentenorganisatie een dergelijk verzoek in het jaar 2021 uiterlijk op 15 september 2021 om 12:00 uur moet hebben ingediend.
4.3
De in artikel 34, tweede lid, van Verordening 2017/891 geboden mogelijkheid om operationele programma’s te wijzigen in de loop van het jaar, is uitgewerkt in artikel 56 van de Regeling. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat een producentenorganisatie een verzoek tot een dergelijke tussentijdse wijziging gedurende een uitvoeringsjaar op vijf momenten kan indienen, te weten 5 januari, 1 mei, 1 augustus, 1 november en 1 december. Uit artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat aan een tussentijdse wijziging de voorwaarde wordt gesteld dat deze voorafgaand aan het uitvoeringsjaar niet voorzienbaar was en noodzakelijk moet zijn gedurende dat jaar.
5 Het College is van oordeel dat de staatssecretaris het verzoek tot tussentijdse wijziging van het operationeel programma terecht heeft afgewezen en zal hierna uitleggen waarom.
6.1
Voor een tussentijdse wijziging zoals bedoeld in artikel 56 van de Regeling geldt dat een wijziging voorafgaand aan het uitvoeringsjaar niet voorzienbaar moet zijn. Dit volgt uit het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 56 van de Regeling. Het College volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat dit betekent dat de wijziging niet al had kunnen worden opgenomen in het operationele programma of de jaarlijkse wijzigingen daarop. [naam 1] heeft de precisiezaaimachine waarop de wijzigingsaanvraag betrekking had, in juli 2021 ingezet bij het zaaien van demopercelen voor sperziebonen. [naam 1] onderhield over de ontwikkeling en de inzet van de precisiezaaimachine dus al enige tijd contact met de machinebouwer. Dat zich in oktober 2021 de mogelijkheid voordeed dat het demomodel voor een gunstige aankoopprijs kon worden gekocht, betekent niet dat de koop van een precisiezaaimachine voor sperziebonen onvoorzienbaar is geweest voor het uitvoeringsjaar 2021. De techniek van het precisiezaaien is immers geen nieuwe techniek, maar een bestaande techniek die is geadapteerd voor een nieuwe groente, te weten sperziebonen, waaraan een ontwikkeltraject is voorafgegaan waarbij [naam 1] was betrokken, gelet op het feit dat zij de demomachine heeft kunnen gebruiken.
Verder stelt de staatssecretaris terecht dat de aanschaf van de machine ook niet noodzakelijk was voor het behalen van de voor het uitvoeringsjaar 2021 geformuleerde doelen in het operationeel programma. [naam 1] heeft immers aangegeven dat zij de precisiezaaimachine aankocht met het oog op het teeltseizoen van 2022 en dat de aanschaf in 2021 volgens haar alleen noodzakelijk was omdat de machine toen voor een gunstige prijs te koop was. Het voorgaande betekent dat het wijzigingsverzoek niet voldoet aan de in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling gestelde voorwaarden van onvoorzienbaarheid en noodzakelijkheid. Het is bovendien de eigen keuze geweest van [naam 1] om te wachten op de uitkomst van de resultaten van de demopercelen en geen gebruik te maken van de jaarlijkse wijzigingsmogelijkheid. Het College volgt niet de stelling van [naam 1] dat de staatssecretaris er met de stringente toepassing van de uit artikel 56 van de Regeling volgende criteria, aan voorbijgaat dat de tussentijdse wijzigingsmogelijkheid in de Verordening en de Regeling juist is opgenomen om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Artikel 34, tweede lid, van de Verordening biedt de mogelijkheid om tussentijdse wijzigingen toe te staan onder door de lidstaat te bepalen voorwaarden. Zoals de staatssecretaris tijdens de zitting nader heeft toegelicht, vergen tussentijdse wijzigingsaanvragen veel beoordeling en besluitvorming en brengen deze dus hoge kosten met zich. Daarom is in de Regeling de mogelijkheid geboden om wijzigingen toe te staan als er iets onverwachts gebeurt, bijvoorbeeld in geval van een dierenplaag, en het noodzakelijk is dat het in het uitvoeringsjaar wordt opgelost omdat anders de doelstellingen van het operationeel programma niet worden bereikt. Voor andere wijzigingen, zoals in dit geval, moeten aanvragers de reguliere jaarlijkse wijzigingsmomenten gebruiken. Gelet hierop heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd gereageerd op deze grond en is het bestreden besluit niet onzorgvuldig voorbereid.
6.2
Het College volgt [naam 1] ook niet in haar stelling dat het bestreden besluit voor haar leidt tot onevenredig nadelige gevolgen. [naam 1] heeft de precisiezaaimachine aangekocht in november 2021, dus voordat de staatssecretaris op haar aanvraag had besloten. [naam 1] heeft hiermee een risico genomen dat voor haar eigen rekening komt. De omstandigheid dat zij de investering nu volledig zelf moet dragen en dat deze ook niet meer kan worden opgevoerd voor een volgend uitvoeringsjaar, maakt niet dat het bestreden besluit onevenredig is. Deze grond slaagt niet.
Slotsom
7 Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M.J. Jacobs en mr. P. Glazener, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
w.g. B. Bastein w.g. H. Caglayankaya

Voetnoten

1.Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie.