ECLI:NL:CBB:2025:192

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/1039
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring subsidieaanvraag COVID-19

Op 25 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een ondernemer die verzet had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College. De ondernemer had verzet gedaan tegen de uitspraak van 18 juni 2024, waarin zijn beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat ongegrond was verklaard. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling op nihil van de subsidie voor het derde kwartaal van 2021, verleend op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De minister had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

Tijdens de zitting op 6 februari 2025, waar de ondernemer en de gemachtigden van de minister aanwezig waren, heeft de ondernemer aangevoerd dat hij te laat had gereageerd door een zakelijk conflict dat hem de toegang tot zijn e-mailadres had ontnomen. Hij stelde dat dit niet eerlijk was, aangezien voor een eerdere subsidieaanvraag, die ook te laat was ingediend, het bezwaar wel inhoudelijk was behandeld. De minister verklaarde echter dat de ondernemer zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn bezwaarschrift en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de berichten die naar zijn opgegeven e-mailadres waren gestuurd.

Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding verwijtbaar was, omdat de ondernemer al eerder op de hoogte was van het probleem met zijn e-mailadres en pas na een betalingsherinnering zijn gegevens had aangepast. Het College concludeerde dat de eerdere uitspraak van 18 juni 2024 juist was en verklaarde het verzet ongegrond. De minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1039

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 op het verzet van

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] (de ondernemer)

Procesverloop

De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 18 juni 2024.
De zitting was op 6 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en de gemachtigden van de minister mr. S. Piron en mr. P. van Veen.

Overwegingen

1. Met het besluit van 27 februari 2023 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) beslist op het bezwaar van de ondernemer tegen het besluit van 15 september 2022 tot vaststelling op nihil van de eerder voor het derde kwartaal van 2021 verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 18 juni 2024 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 In verzet heeft de ondernemer aangevoerd dat hij zich bewust is van het feit dat hij te laat heeft gereageerd maar dat dit komt door een zakelijk conflict waardoor hij geen toegang meer had tot het bij de aanvraag van de subsidie opgegeven e-mailadres. Verder voert hij aan dat dit ook het geval was bij het vierde kwartaal van 2020, maar dat het bezwaarschrift voor dat kwartaal na een hoorzitting wel inhoudelijk is behandeld. De ondernemer vindt het niet terecht dat dit voor het derde kwartaal van 2021, niet is gebeurd. Voor alle andere kwartalen is, uiteindelijk, ook subsidie toegekend.
3 Op de zitting heeft de minister verklaard dat de ondernemer voor zes kwartalen een subsidieaanvraag heeft ingediend. Voor twee daarvan, het vierde kwartaal van 2020 en het derde kwartaal van 2021, is de subsidie op nihil vastgesteld. Daartegen is bezwaar gemaakt, in beide gevallen te laat. Voor het vierde kwartaal van 2020 heeft de minister dit niet onderkend, waardoor dat bezwaarschift ten onrechte inhoudelijk is behandeld.
4 Het College stelt vast dat de minister het besluit van 15 september 2022 op die dag door plaatsing in de digitale omgeving van de ondernemer op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt en een notificatiebericht heeft verzonden naar het door de ondernemer bij de subsidieaanvraag opgegeven e-mailadres. De laatste dag van de bezwaartermijn was
27 oktober 2022. De minister heeft het bezwaarschrift op 9 december 2022 per post ontvangen. Dat de ondernemer daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
5.1
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de ondernemer kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College op grond van de volgende overwegingen bevestigend. Het besluit van
15 september 2022 stond klaar in de digitale omgeving van de ondernemer en is er een notificatiebericht verzonden naar het e-mailadres dat is opgegeven bij de subsidieaanvraag. Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om zelf de aan hem gezonden berichten in de gaten te houden. Voor zover de ondernemer zelf geen toegang (meer) had tot het
e-mailadres dat was opgegeven bij de aanvraag, had het op zijn weg gelegen om tijdig contact op te nemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om een wijziging van het e-mailadres door te geven. Dit geldt temeer nu de ondernemer heeft verklaard dat hij al vanaf 23 mei 2022 wist dat hij geen toegang meer had tot het opgegeven e-mailadres. De ondernemer heeft dit e-mailadres echter pas na de betalingsherinnering van
21 november 2022 gewijzigd in het digitale portaal van RVO (waartoe hij dus nog wel toegang had). In deze omstandigheden is de termijnoverschrijding verwijtbaar en dus niet verschoonbaar.
5.2
Dat de minister het bezwaarschrift voor het vierde kwartaal wel inhoudelijk heeft behandeld terwijl ook dit te laat was ingediend, betekent niet dat de minister dat ook voor het derde kwartaal van 2021 had moeten doen. De minister heeft verklaard dat dit abusievelijk is gebeurd. Het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel strekt niet zover dat de minister gehouden was deze eerder gemaakte incidentele fout te herhalen.
6 De conclusie is dat de uitspraak van 18 juni 2024 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de ondernemer niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. Schoneveld en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel