ECLI:NL:CBB:2025:21
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing pro-forma-aanvragen subsidie COVID-19 door de minister van Economische Zaken
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van pro-forma-aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken. De onderneming, aangeduid als [naam 1] B.V., had op 11 mei 2022 meldingen gedaan die door de minister op 23 mei 2022 als pro-forma-aanvragen werden aangemerkt. Deze aanvragen betroffen subsidies voor het vierde kwartaal van 2020 en de kwartalen van 2021. De minister heeft de aanvragen afgewezen omdat deze buiten de geldende aanvraagperiodes waren ingediend. De onderneming heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond op 21 april 2023.
Tijdens de zitting op 16 december 2024 heeft de onderneming betoogd dat de afwijzing in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De onderneming stelde dat de adviestool van de minister onduidelijk was en dat zij op basis van deze tool en gesprekken met externe adviseurs had geconcludeerd dat zij geen recht had op subsidie. Het College oordeelde echter dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvragen en dat de minister geen grond had om af te wijken van de strikte aanvraagtermijnen die in de TVL zijn opgenomen.
Het College concludeerde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheid van de onderneming in dit proces.