ECLI:NL:CBB:2025:359

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
25/145
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een tuchtklacht tegen een accountant en de ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van [naam 1] tot herziening van een eerdere uitspraak van 17 september 2024. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een tuchtklacht die [naam 1] had ingediend tegen een accountant. De accountantskamer had in een eerdere uitspraak op 17 februari 2023 de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Het College heeft het hoger beroep van [naam 1] tegen deze uitspraak ongegrond verklaard. In het herzieningsverzoek stelde [naam 1] dat de uitspraak van het College niet in overeenstemming was met de Europese regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, en dat er structurele schendingen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) waren. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 heeft [naam 1] betoogd dat de uitspraak van het College in strijd was met het Unierecht en dat de nationale bepalingen die de effectieve uitoefening van Unierechten belemmeren buiten toepassing moeten worden gelaten. Het College heeft echter geoordeeld dat de Wet tuchtrechtspraak accountants geen mogelijkheid biedt voor herziening van een onherroepelijke uitspraak in dit soort gevallen. Het College concludeerde dat het verzoek van [naam 1] niet-ontvankelijk is, omdat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet openstaat voor degene die een tuchtklacht heeft ingediend. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/145

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2025 op het verzoek van:

[naam 1] , te [woonplaats] ,

om herziening van de uitspraak van het College van 17 september 2024 in de zaak met nummer 23/896.

Procesverloop

Bij uitspraak van 17 februari 2023 (ECLI:NL:TACAKN:2023:9) heeft de accountantskamer beslist op de klacht die [naam 1] heeft ingediend tegen
[naam 2] RA,
[naam 3] RAen
[naam 4] RA(betrokkenen). De accountantskamer achtte de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:636) heeft het College het hoger beroep van [naam 1] tegen de uitspraak van de accountantskamer ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft het College verzocht de uitspraak van 17 september 2024 te herzien.
Betrokkenen hebben een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. [naam 1] heeft aan de zitting deelgenomen. Betrokkenen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde
mr. C.M. Harmsen. Van hun zijde was ook [naam 5] aanwezig.

Beoordeling

1. Volgens [naam 1] moet het College de uitspraak van 17 september 2024 herzien, omdat hij bindende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het gebied van het beschermen van persoonsgegevens niet heeft toegepast. Naar haar mening moet het College de structurele schendingen van Verordening (EU) 2016/679 oftewel de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij haar (voormalige) werkgever alsnog onafhankelijk laten onderzoeken. De werkgever zal in dat kader inzichtelijk moeten maken welke personen of afdelingen binnen de onderneming toegang hadden tot [naam 1] ’s persoonsgegevens. Verder moet het College het handelen of nalaten van betrokkenen opnieuw aan Controlestandaard 250 toetsen. Ook wil [naam 1] dat het College erkent dat het schenden van haar recht op bescherming van persoonsgegevens binnen de onderneming in het licht van de Europese rechtspraak een op zichzelf staande schade vormt, die recht geeft op compensatie.
2 Tijdens de zitting concludeerde [naam 1] dat de uitspraak van het College van 17 september 2024 in strijd met het Unierecht is genomen, een zorgvuldige feitenvaststelling ontbeert en de verplichtingen miskent die voortvloeien uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder de verplichting om effectieve rechtsbescherming te bieden, en uit de AVG. Als het gaat om de ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek is [naam 1] van mening dat de beginselen van het Unierecht meebrengen dat nationale bepalingen die de effectieve uitoefening van Unierechten belemmeren buiten toepassing moeten worden gelaten. Indien de nationale rechtsorde niet voorziet in een toereikende voorziening in rechte tegen een schending van het recht op bescherming van persoonsgegevens, behoort het College zelf in rechte te voorzien.
3 Het College overweegt dat de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) niet voorziet in de mogelijkheid van herroeping of herziening van een uitspraak van het College op een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer. Volgens de rechtspraak van het College (bijvoorbeeld de uitspraken van 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:71; 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:202; en 30 mei 2023, ECLI:NL:CBB:2023:254) brengen de algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht mee dat in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak. Deze rechtspraak houdt, voor zover in dit geval van belang, in dat slechts door degene over wie was geklaagd herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wtra is opgelegd. Redengevend daarvoor is dat in een tuchtrechtelijke procedure voor de betrokken accountant het risico speelt dat een maatregel wordt opgelegd die van invloed kan zijn op het burgerlijk recht om het beroep van accountant uit te oefenen.
4 Het bijzondere rechtsmiddel van herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak staat op grond van deze rechtspraak dus niet open voor degene die gebruik heeft gemaakt van het recht om tegen een accountant een tuchtklacht in te dienen. Als klaagster in de accountantstuchtrechtprocedure kan [naam 1] daarom niet in haar verzoek worden ontvangen. Dit betekent dat het College niet ingaat op de gronden die zij ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd. De arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die [naam 1] in dit verband heeft aangehaald, heeft het College tijdens de zitting besproken. Het College heeft toegelicht dat uit deze Unierechtspraak niet volgt dat de klager in de accountantstuchtrechtprocedure de gelegenheid moet worden geboden om een al in twee rechterlijke instanties (als ongegrond) beoordeelde klacht voor een derde maal aan een rechter voor te leggen. Verder heeft het College toegelicht dat de tuchtrechtspraak erop is gericht in het algemeen belang een optimaal functioneren van de accountant te verzekeren door in individuele gevallen tegen inbreuken op de gedrags- en beroepsregels op te treden. Voor de rechtzoekende die bescherming zoekt tegen een schending van de door de AVG gewaarborgde rechten zijn er andere, bestuursrechtelijke en civielrechtelijke rechtsingangen, die [naam 1] kennelijk, zoals bleek ter zitting, ook heeft benut.
5 De slotsom is dat het verzoek om de uitspraak van 17 september 2024 te herzien
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Beslissing

Het College verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. S.C. Stuldreher en
mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. C.G.M. van Ede