11.2Het is vaste rechtspraak dat in geval van een verbeurde dwangsom het bestuursorgaan in beginsel met toepassing van artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot invordering daarvan moet overgaan. Gezien de bevindingen die in het toezichtrapport hercontrole zijn opgenomen, heeft de minister het invorderingsbesluit terecht gehandhaafd als het gaat om de overtredingen waarop de herstelmaatregelen 4, 5, 7 en 8 zagen. Dit besluit heeft de minister echter ten onrechte gehandhaafd voor zover hij bij [naam 1] een dwangsom van € 250,- heeft ingevorderd wegens het niet beëindigen van de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd (de overtreding bedoeld in maatregel 1).
12 Zoals blijkt uit 1.4 en 1.6 gaat dit beroep alleen nog over de vraag of terecht op 15 december 2021 spoedbestuursdwang is toegepast ten aanzien van de hond [naam 3] .
13 Het toezichtrapport hercontrole vermeldt met betrekking tot dit dier het volgende:
“ Ik zag dat de hond [naam 3] in de woonkamer in een werpkist lag, met bij haar 9 puppy’s. Ik zag dat de hond zeer veel uitvloeiing uit haar vulva had, ik zag dat ze met haar achterhand in het vocht en het bloed lag. Ik hoorde dat […] [naam 2] zei dat ze hier nog geen dierenarts naar had laten kijken. Ik hoorde dat […] [naam 2] zei dat deze 9 puppy’s 2 dagen oud waren. Dierenarts [naam 4] , […] heeft [naam 3] onderzocht. Ik hoorde dat ze zei dat […] haar lichaamstemperatuur verhoogd was, deze was namelijk 39 graden. Ik hoorde dat dierenarts [naam 4] zei, dat deze hond snel onderzocht moest worden door een dierenarts, omdat er vermoedelijk nageboorte was achtergebleven.”
14 De minister heeft aan het besluit tot spoedbestuursdwang, dat hij alleen ten aanzien van hond [naam 3] heeft gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat [naam 1] artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd heeft overtreden, omdat hij deze hond de nodige verzorging heeft onthouden en er niet voor heeft zorggedragen dat dit zieke dier onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.
15 [naam 1] voert aan dat hij, anders dan de minister stelt, heeft aangetoond dat er een afspraak met de dierenarts was gepland, althans dat hij het voornemen had om op 15 december 2021 naar de dierenarts te gaan. Dat doet hij namelijk altijd nadat een hond is bevallen. Door zijn aanhouding is hem deze mogelijkheid echter ontnomen. De eigen dierenarts bevestigt in zijn brief van 18 december 2021 dat [naam 1] altijd op tijd contact opneemt als er een spoedsituatie is. Als [naam 1] een spoedgeval had opgemerkt, dan zou hij dus wel degelijk de dierenarts hebben ingeschakeld. Ten aanzien van deze hond had geen spoedbestuursdwang mogen worden toegepast, want zij zou de benodigde zorg krijgen. [naam 1] is ook niet te spreken over hoe de hercontrole plaatsvond.
16 De minister rekent [naam 1] aan dat hij voor deze hond niet tijdig de benodigde medische hulp heeft ingeroepen. [naam 2] vertelde tijdens het onderzoeken van de hond dat de pups twee dagen oud waren. Vanwege de bevalling had [naam 1] juist alert moeten zijn op de gezondheid en het welzijn van het dier en had hij haar minstens een dag eerder door een dierenarts moeten laten onderzoeken. Op de dag van de hercontrole vertoonde zij namelijk al meerdere ernstige zichtbare en onzichtbare gezondheidsklachten die een direct gevolg waren van de bevalling en het achterwege blijven van de medische hulp van een dierenarts die zij nodig had. Door het tijdig inroepen van een dierenarts had dit (mogelijk) kunnen zijn voorkomen. Volgens de minister klemt dit te meer, omdat de dierenarts al op een mogelijk huisbezoek bij [naam 1] rekende en een 24-uurs-hulpdienst biedt voor spoedgevallen.
17 Het College is van oordeel dat de aan het besluit tot spoedbestuursdwang ten grondslag gelegde overtreding niet is komen vast te staan. Hoewel de hond, gezien de symptomen die de toezichthouder en de dierenarts waarnamen, zo spoedig mogelijk onderzocht moest worden, maakt het toezichtrapport hercontrole namelijk niet duidelijk dat deze symptomen voor [naam 1] al op een eerder moment duidelijk hadden moeten of kunnen maken dat hij direct een dierenarts moest inschakelen. Niet uitgesloten is dat de symptomen van koorts en uitvloeiing zich op een later moment manifesteerden. Het toezichtrapport hercontrole maakt ook niet helder hoeveel tijd er sinds de bevalling was verstreken. Gelet op de daarin opgetekende mededeling van [naam 2] dat de pups twee dagen oud waren, is de minister van (op zijn minst) twee dagen uitgegaan. [naam 1] en [naam 2] hebben echter ter zitting van het College verklaard dat de negen pups in de nacht van 13 op 14 december 2021 zijn geboren. Dat is niet per se met de eerdere mededeling in tegenspraak en kan betekenen dat er sinds de bevalling mogelijk beduidend minder uren waren verstreken dan de minister aanneemt. Het feit dat [naam 1] op 14 december 2021 nog geen afspraak met de dierenarts had gemaakt, wil verder niet zeggen dat het niet aannemelijk is dat hij hoe dan ook van plan was om op 15 december 2021 de dierenarts te bellen. Het feit dat niet van een overtreding kan worden gesproken, betekent dat de minister ook niet bevoegd was (spoed)bestuursdwang toe te passen.
18 Het beroep van [naam 1] is ook gericht tegen de beschikking, waarbij de minister de kosten van bestuursdwang op hem heeft verhaald. Volgens artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Gelet op wat er hiervoor is geoordeeld over de bevoegdheid tot het toepassen van spoedbestuursdwang, heeft de minister de daarmee gemoeide kosten niet op [naam 1] mogen verhalen. Voor zover [naam 1] deze kosten al heeft betaald, zal de minister deze moeten terugstorten.
19 De slotsom is als volgt.
Het beroep in zaak 22/1612 is gegrond, voor zover het de invordering betreft van een dwangsom van € 250,- wegens het niet beëindigen van de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd. Het College zal op dit punt het bestreden besluit 1 vernietigen en het invorderingsbesluit herroepen.
Het beroep in zaak 22/1613 is gegrond. Het College zal het bestreden besluit 2 vernietigen en het besluit tot spoedbestuursdwang en het kostenbesluit herroepen.
20 Het College zal de minister in de door [naam 1] gemaakte proceskosten veroordelen. De in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De in bezwaar gemaakte kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand stelt het College vast op € 647,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het invorderingsbesluit, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1). Het College gaat daarbij uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht met wegingsfactor 1. In de procedure met zaaknummer 22/1613 heeft de minister de in bezwaar gemaakte kosten al vergoed. De totale vergoeding in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar bedraagt € 3.368,-.