ECLI:NL:CBB:2025:391

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
22/1612 en 22/1613
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom en invordering dwangsom wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juli 2025, met zaaknummers 22/1612 en 22/1613, staat de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur centraal. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan [naam 1] is opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had op 1 december 2021 een dwangsombesluit genomen, gevolgd door een invorderingsbesluit op 2 februari 2022, waarbij in totaal € 1.250,- aan dwangsommen werd ingevorderd. De minister had ook spoedbestuursdwang toegepast, wat later ter discussie werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister de last onder dwangsom terecht had opgelegd, maar dat de invordering van € 250,- voor het niet beëindigen van een specifieke overtreding niet kon worden gehandhaafd. De minister was niet bevoegd om spoedbestuursdwang toe te passen, omdat de overtreding niet was komen vast te staan. De kosten van bestuursdwang mochten niet op [naam 1] worden verhaald. De uitspraak concludeert dat de minister in de proceskosten van [naam 1] wordt veroordeeld tot een bedrag van € 3.368,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1612 en 22/1613

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. Z. Turk)

Procesverloop

Met het besluit van 1 december 2021 (dwangsombesluit) heeft de minister aan [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van de Wet dieren. Met het besluit van 2 februari 2022 (invorderingsbesluit) heeft de minister een bedrag van in totaal € 1.250,- aan dwangsommen bij [naam 1] ingevorderd.
Met het besluit van 21 december 2021 (besluit tot spoedbestuursdwang) heeft de minister de op 15 december 2021 toegepaste spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
Met het besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Met het besluit van 21 juli 2022 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het besluit tot spoedbestuursdwang wat betreft een van de dieren ongegrond verklaard, en voor het overige gegrond verklaard. Met de beschikking van 6 oktober 2022 heeft de minister de kosten van bestuursdwang van € 60,22 op [naam 1] verhaald.
[naam 1] heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft zaaknummer 22/1612 en dat tegen bestreden besluit 2 nummer 22/1613.
De minister heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De minister heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
De zitting was op 18 juni 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , zijn ex-partner [naam 2] , zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister, vergezeld door zijn collega L. van Leeuwen.

Overwegingen

De aanleiding voor de beroepen
1.1
Op 15 november 2021 heeft een toezichthouder van de Stichting Landelijke
Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op het woonadres van [naam 1] de gezondheid en het welzijn van de door hem gehouden dieren onderzocht en meerdere overtredingen vastgesteld van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
1.2
Die bevindingen, neergelegd in het toezichtrapport van 22 november 2021 (toezichtrapport), waren de reden om in het dwangsombesluit [naam 1] te gelasten de vastgestelde overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is aan hem meegedeeld dat hij bij niet voldoen per niet uitgevoerde herstelmaatregel een dwangsom van € 250,- verbeurt. Van de tien uit te voeren maatregelen moest hij de eerste twee per direct nemen, de volgende zeven vóór 8 december 2021 en de laatste vóór 15 december 2021.
1.3
Op 15 december 2021 heeft een toezichthouder van de LID gecontroleerd of [naam 1] de herstelmaatregelen heeft uitgevoerd. Deze hercontrole gebeurde buiten aanwezigheid van [naam 1] , omdat het uiten van bedreigingen voor de politie reden was om hem voor de hercontrole aan te houden en af te voeren naar het politiebureau. De hercontrole vond plaats in aanwezigheid van [naam 2] , toen de vriendin van [naam 1] . Volgens de toezichthouder had [naam 1] aan vijf van de tien opgelegde herstelmaatregelen niet voldaan. Verder besloot de toezichthouder om de negentien honden, drie katten en vijf schildpadden onder spoedbestuursdwang in bewaring te nemen.
1.4
De toepassing van die spoedbestuursdwang heeft de minister met het spoedbestuursdwangbesluit schriftelijk aan [naam 1] bevestigd. Nadat [naam 1] de voorzieningenrechter van het College had gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, besloot de minister in de loop van januari 2022 de dieren aan [naam 1] terug te geven, omdat er op 15 december 2021 slechts voor één hond voldoende reden was voor de spoedbestuursdwang.
1.5
Met het invorderingsbesluit heeft de minister bij [naam 1] een bedrag van in totaal € 1.250,- ingevorderd aan dwangsommen, omdat hij op 15 december 2021 niet had voldaan aan de herstelmaatregelen 1, 4, 5, 7 en 8.
1.6
Met de beschikking van 6 oktober 2022 heeft de minister de kosten van bestuursdwang van € 60,22 op [naam 1] verhaald. [naam 1] heeft deze kosten betwist.
1.7
De lasten zijn volgens de minister terecht aan [naam 1] opgelegd en omdat hij niet tijdig heeft voldaan aan de herstelmaatregelen 1, 4, 5, 7 en 8, heeft hij de dwangsommen verbeurd en mag de minister deze invorderen.
Algemeen
2 Volgens de rechtspraak van het College, waaronder de uitspraak van 14 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:131), mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder, van in dit geval de LID, kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
3 [naam 1] heeft in zijn beroepschriften verwezen naar zijn bezwaargronden. Dat is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond (zie de uitspraak van het College van 21 september 2021, ECLI:NL:CBB:2021:899, onder 6.1).
Zaak 22/1612
4 Ter zitting heeft [naam 1] gepreciseerd dat dit beroep alleen is gericht tegen de volgende vijf met het dwangsombesluit opgelegde herstelmaatregelen:
“ 1. Zorg dat uw kippen, honden en katten voldoende vers en schoon drinkwater hebben. Uw kippen, honden en katten moeten goed bij dit water kunnen komen.
[…]
4. Zorg dat uw honden, katten en geelbuikschildpadden altijd een schone en/of droge huisvesting hebben. Verwijder onder andere de aanwezige ontlasting en/of urine en reinig de ruimtes goed.
5. Zorg dat u de bewegingsvrijheid van uw vier Mechelse herders in het washok niet zodanig beperkt dat de honden hierdoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht.
[…]
7. Zorg dat het verblijf van uw geelbuikschildpadden en de bench van uw honden geschikt is voor de diersoort die u hierin houdt. Zo zorgt u ervoor dat uw dieren op de juiste wijze gehouden kunnen worden en zij aan hun soortspecifieke behoefte kunnen voldoen.
8. Zorg dat in de ruimtes waar u uw honden en katten houdt voldoende verse lucht binnenkomt. Alle ruimtes waarin dieren aanwezig zijn, moeten goed geventileerd zijn en de dieren moeten voldoende frisse lucht hebben.
[…]”
5 [naam 1] bestrijdt dat hij op deze punten de Wet dieren en het Bhd heeft overtreden. Ook bestrijdt [naam 1] dat hij deze overtredingen niet heeft opgeheven. De minister heeft ten onrechte een bedrag van € 1.250,- ingevorderd.
Maatregel 1
6.1
Artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd bepaalt dat degene die een dier houdt, er zorg voor draagt dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.
6.2
In geschil is of de vier Mechelse herders, die op zowel 15 november 2021 als 15 december 2021 verbleven in een washok van ongeveer 4,5 m2 toen over drinkwater beschikten. Het toezichtrapport vermeldt hierover, voor zover hier van belang: “Ik zag dat de honden geen water hadden. […] Ik […] heb […] verzocht […] water voor de honden te halen. […] [naam 2] zette een emmer met water in het hok. De honden begonnen meteen te drinken en bleven drinken.” Het toezichtrapport hercontrole beschrijft het volgende: “Ik zag dat de vloer van deze ruimte nat was […] Ik zag dat de vacht van de vier Mechelse herders nat was. […]. Tevens zag ik dat er geen drinkwater aanwezig was voor deze honden.”
6.3
Volgens [naam 1] beschikken de honden normaal gesproken altijd over water. Vóór de inspectie op 15 november 2021 had hij echter minder tijd voor de dieren vanwege de voorbereidingen op een (gemeentelijke) controle. Het was een toevallige situatie ook al begonnen de honden direct te drinken nadat zij een emmer met water kregen. Dit zegt alleen iets over de situatie op dat moment en bewijst niet dat het water nooit wordt bijgevuld. Er stond op 15 december 2021 een bak met drinkwater in het washok, maar door de opschudding tijdens de inval van de politie in de vroege ochtend van 15 december 2021 was deze omgestoten. De vloer van het washok en de vacht van de Mechelse herders waren om die reden nat.
6.4
Het College acht op grond van het gedrag van de honden nadat hun water werd aangeboden voldoende duidelijk dat zij op 15 november 2021 niet over (voldoende) water beschikten. [naam 1] heeft dit in wezen niet bestreden. De minister heeft hem daarom terecht gelast de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd te beëindigen en beëindigd te houden. Met betrekking tot de situatie tijdens de hercontrole overweegt het College dat toen alle dieren over voldoende water beschikten, behalve de dieren in het washok. De enkele vermelding in het toezichtrapport hercontrole “dat er geen drinkwater aanwezig was” schiet tekort als bewijs van de overtreding, omdat dat niet uitsluit dat het drinkwater, zoals [naam 1] stelt, in de consternatie rond zijn aanhouding is omgestoten. De toezichthouder rapporteert immers niets over een al dan niet aanwezige drinkbak, terwijl de vloer van het washok en de honden nat waren en kunnen passen bij het door [naam 1] geschetste scenario. Het bestreden besluit 1, waarbij het invorderingsbesluit is gehandhaafd, kan daarom in zoverre niet standhouden.
Maatregel 4
7.1
Artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren bepaalt dat het houders van dieren verboden is aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden. Artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd bepaalt dat degene die een dier houdt, er zorg voor draagt dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
7.2
Volgens het toezichtrapport beschikten de honden niet over een schone, droge, hygiënische huisvesting. De vloer van de woonkamer waarin zij verbleven, was “nat en vervuild met ontlasting/urine en vuil (modder/zand)”. De bench in de computerkamer was vervuild “met stof, zand en haren”. Er hing in deze kamer “een soort van waas” en het was er “heel erg stoffig en stonk naar ammoniak.” Uit het washok kwam de toezichthouder “een extreme ammoniak lucht tegemoet. […] Het was er warm en broeierig.” De toezichthouder zag dat “de muren, deuren en vloeren besmeurd waren met ontlasting en vuil.” Ook waren de kamers waarin de katten en kittens verbleven, vervuild met kattenkorrels, stof, haren en rommel en hing in de kittenkamer een ammoniaklucht. Het water in het terrarium van de geelbuikschildpadden was vervuild en had een gelige kleur. In het toezichtrapport hercontrole staat dat het deel van de woning waarin de honden werden gehouden sterk vervuild was: “De ammoniakdruk was zeer hoog, het prikkelde namelijk mijn ogen en keel, de woning was vervuild met ontlasting, de vloeren waren nat van de urine. Ik hoorde dat betrokkene [naam 2] hierover zei dat dit kwam omdat wij met de politie zo vroeg waren gekomen en dat ze de honden niet naar buiten had kunnen laten. Echter, de woning is zo sterk vervuild en ik zag onder andere op de muren, meubels, deuren en de trap resten van ontlasting zitten. De zeer sterke en penetrante geur in deze woning werd onmogelijk alleen maar veroorzaakt door de verse ontlasting die nu in de woning aanwezig was.” De gang naar het washok en de ruimte voor het washok beschrijft de toezichthouder als sterk vervuild: “Ik zag dat de deuren en de muren waren besmeurd met een bruine laag, vermoedelijk vuil en ontlasting.” En over het washok: “Ik zag dat de muren vervuild waren met een bruine substantie, vermoedelijk vuil en ontlasting. Ik rook dat het in deze ruimte, net als in de rest van de woning enorm stonk.” Ook de slaapkamer waarin de katten verbleven en de kittenkamer roken naar ammoniak en ontlasting. Op de vloerbedekking van de kittenkamer zaten plekken met diarree. Het water in het terrarium was vervuild en geel van kleur. De ruimte waarin het terrarium stond, rook eveneens naar ammoniak en uitwerpselen, aldus de toezichthouder.
7.3
Volgens [naam 1] was er geen sprake van een structureel onhygiënische situatie. Hij maakt de verblijven van de dieren dagelijks schoon, maar had het vóór de inspectie op 15 november 2021 druk met andere taken, waardoor hij minder aandacht aan de dieren kon besteden dan normaal. De situatie tijdens de hercontrole was uitzonderlijk door het gewelddadig binnentreden van zijn woning. Meerdere honden lieten daardoor in een stressreactie ontlasting en urine lopen. Door het vroege tijdstip van de inval (06:15 uur) was er geen tijd om de huisvesting van de dieren schoon te maken. Bovendien was hij lichamelijk beperkt belastbaar vanwege een schouderblessure. [naam 2] was bereid de taken te verrichten, maar de tijd ontbrak om op tijd alle dieren te verzorgen, laat staan dat zij alles kon doen. [naam 1] merkt op dat het zo nu en dan kan voorkomen dat de honden een ongelukje hebben met ontlasting of urineren. Dit neemt niet weg dat hij de ruimtes iedere dag schoonmaakt en er een putje is om eventuele urine af te voeren. Ook de huisvesting van de kittens en de geelbuikschildpadden hield hij voor zover mogelijk altijd voldoende schoon.
7.4
Wat [naam 1] aanvoert, geeft het College geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders dat [naam 1] de dieren op 15 november 2021 niet onder voldoende hygiënische omstandigheden hield en dat hij deze overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd op 15 december 2021 niet had opgeheven. [naam 1] heeft de gerapporteerde bevindingen niet op geloofwaardige wijze bestreden. Zijn woning was op 15 december 2021 extreem vervuild, en dat valt niet alleen aan de commotie rond zijn aanhouding toe te schrijven. De schouderblessure die [naam 1] kort voor de hercontrole zou hebben opgelopen, verklaart niet waarom er op 15 december 2021 geen merkbare verbetering viel waar te nemen ten opzichte van de situatie een maand eerder. Dit geldt ook voor zijn stelling ter zitting dat hij pas twee weken na de controle het dwangsombesluit kreeg en pas toen wist welke herstelmaatregelen hij precies moest nemen. De minister heeft het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit op dit punt terecht gehandhaafd.
Maatregel 5
8.1
Artikel 1.6, eerste en tweede lid, van het Bhd schrijft voor dat de bewegingsvrijheid van een dier niet op zodanige wijze wordt beperkt dat het dier daardoor onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht, en dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Deze maatregel is ook gebaseerd op artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
8.2
Tijdens de inspectie op 15 november 2021, die volgens het toezichtrapport om ongeveer 10:30 uur begon, trof de toezichthouder de vier Mechelse herders opgesloten in het washok. Tijdens de hercontrole op 15 december 2021, die volgens het toezichtrapport hercontrole om 07:15 uur begon, werden de vier Mechelse herders opnieuw in dit afgesloten washok aangetroffen.
8.3
[naam 1] benadrukt dat de Mechelse herders enkel ‘s nachts in het washok verbleven. Hij heeft een ruime tuin en daardoor voldoende plek om de dieren te houden. De honden verbleven iedere dag in een grote kennel in de tuin, waar ze over speelruimte, voedsel en water beschikten. Het washok diende uitsluitend als nachtverblijf.
8.4
Een afgesloten ruimte van 4,5 m2 is ook naar het oordeel van het College evident niet geschikt om vier Mechelse herders te houden, ook niet als nachtverblijf. [naam 1] ontkent niet dat hij dit deed en na de inspectie op 15 november 2021 is blijven doen. Alleen daarom al heeft [naam 1] de in 8.1 genoemde bepalingen overtreden en die overtredingen niet opgeheven.
Maatregel 7
9.1
Artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd, bepaalt, voor zover van belang, dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd bepaalt dat degene die een dier houdt, er zorg voor draagt dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden. Deze maatregel is ook gebaseerd op artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
9.2
Wat maatregel 7 betreft, is alleen nog het terrarium van de geelbuikschildpadden in geschil. In het toezichtrapport beschrijft de toezichthouder het terrarium als een glazen bak van ongeveer 200 cm lang, 50 cm breed en 40 cm hoog, met daarin een laag water van circa 10 tot 15 cm. In de bak verbleven vijf schildpadden van verschillende formaten. Er lagen enkele los op elkaar gestapelde stenen in, waar twee schildpadden op zaten. Een betonnen schildpad diende als eiland. Het water voelde koud aan. Boven de bak hing een wit/blauwe verlichting. Het ondiepe water bood te weinig mogelijkheden om op het droge te zitten. In het toezichtrapport hercontrole rapporteert de toezichthouder dat de vijf schildpadden nog steeds in een glazen bak van dezelfde afmetingen zaten. Er was geen UV lamp. Er lag een filter op de bodem van de bak, waardoor de stroomkabel in het water lag. Er stond een zwart kratje in de bak bij wijze van eilandje, maar niet groot genoeg voor alle schildpadden. Het water in de bak was op kamertemperatuur en circa 15 cm diep. Er was geen zandeiland aanwezig.
9.3
[naam 1] stelt dat hij met betrekking tot de geelbuikschildpadden het advies van de dierenwinkel heeft opgevolgd. Hier mocht hij op vertrouwen. Als er tekortkomingen waren in de verzorging van de schildpadden kan hem dat niet worden toegerekend. Na de eerste controle heeft hij verschillende aanpassingen gedaan. Hij heeft eilandjes aangelegd, zodat de schildpadden op het droge konden, en warmtelampen geïnstalleerd.
9.4
Het College oordeelt dat het terrarium waarin de geelbuikschildpadden verbleven, gezien hun aantal en omvang, te klein en het water in het terrarium te ondiep was. Uit de door het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren uitgegeven huisdierenbijsluiter, serie reptielen (roodwang-, geelwang en geelbuikschildpad), valt af te leiden dat het terrarium in dit geval minstens 240 cm lang bij 80 cm breed behoorde te zijn, met een hoogte die voldoende is voor minimaal 40 cm water. Al hierom staat vast dat [naam 1] de Wet dieren, in samenhang met het Bhd heeft overtreden en dat hij deze overtreding niet heeft opgeheven.
Maatregel 8
10.1
Artikel 1.7, aanhef en onder g, van het Bhd bepaalt dat degene die een dier houdt, er zorg voor draagt dat een dier voldoende verse lucht of zuurstof krijgt. Deze maatregel is mede gebaseerd op artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
10.2
In het toezichtrapport beschrijft de toezichthouder dat hij in elke ruimte waarin honden en katten werden gehouden een sterke tot extreme ammoniaklucht ruikt. De ramen in de kamer van de katten en die van de kittens waren dicht. De kozijnen van de kittenkamer zaten vol met schimmel. Het washok had helemaal geen raam. In het toezichtrapport hercontrole rapporteert de toezichthouder, verkort weergegeven, dat de situatie op 15 december 2021 niet anders was.
10.3
[naam 1] zegt dat hij gewoonlijk overdag de ramen opent, maar door zijn aanhouding in de vroege ochtend had hij daar niet de gelegenheid voor. Verder heeft hij een inkomen op bijstandsniveau en daarom ventileert hij in de wintermaanden niet ‘s nachts. De woning zou dan te koud worden, wat ook nadelig is voor de gezondheid van de dieren. Overdag ventileren zorgt naar zijn mening voor voldoende verse lucht in de woning.
10.4
Uit de beide toezichtrapporten blijkt naar het oordeel van het College duidelijk dat [naam 1] de ruimtes in de woning waarin hij de dieren hield niet voldoende ventileerde. Bij beide controles hangt overal een penetrante lucht en waren alle ramen gesloten. Daarmee staat vast dat de dieren niet voldoende verse lucht kregen. De situatie in het washok is het meest treffende voorbeeld en rechtvaardigt op zichzelf al de last en de invordering van een dwangsom van € 250,-. [naam 1] sloot vier Mechelse herders ’s nachts op in een washok van slechts 4,5 m2 zonder ramen. De bewering van [naam 1] dat de deur naar het washok aan de bovenkant een opening liet, baat hem niet, want volgens de beschrijving in het toezichtrapport moet men vanuit een gangetje (dat is te zien op de foto’s 2 en 4) twee deuren openen om het washok binnen te gaan. Dat [naam 1] van een inkomen op bijstandsniveau moet rondkomen, ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid voor de gezondheid en het welzijn van de door hem gehouden dieren. [naam 1] is intussen, zoals hij ook ter zitting van het College heeft aangegeven, tot het inzicht gekomen dat hij te veel dieren hield. Dat neemt niet weg dat hij op zowel 15 november 2021 als 15 december 2021 artikel 1.7, aanhef en onder g, van het Bhd en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden.
Tussenconclusie
11.1
Het voorgaande betekent dat [naam 1] de hiervoor genoemde artikelen van de Wet dieren en het Bhd heeft overtreden en de minister bevoegd was hem op die gronden de last onder dwangsom op te leggen. [naam 1] heeft niet onderbouwd of toegelicht dat de last onder dwangsom voor hem zodanig ingrijpende gevolgen heeft (gehad) dat deze buitenproportioneel is. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van het bestreden besluit voor [naam 1] onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel, namelijk de gezondheid en het welzijn van de in zijn woning verblijvende honden, katten en schildpadden. De minister heeft het dwangsombesluit dan ook terecht gehandhaafd.
11.2
Het is vaste rechtspraak dat in geval van een verbeurde dwangsom het bestuursorgaan in beginsel met toepassing van artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot invordering daarvan moet overgaan. Gezien de bevindingen die in het toezichtrapport hercontrole zijn opgenomen, heeft de minister het invorderingsbesluit terecht gehandhaafd als het gaat om de overtredingen waarop de herstelmaatregelen 4, 5, 7 en 8 zagen. Dit besluit heeft de minister echter ten onrechte gehandhaafd voor zover hij bij [naam 1] een dwangsom van € 250,- heeft ingevorderd wegens het niet beëindigen van de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd (de overtreding bedoeld in maatregel 1).
Zaak 22/1613
12 Zoals blijkt uit 1.4 en 1.6 gaat dit beroep alleen nog over de vraag of terecht op 15 december 2021 spoedbestuursdwang is toegepast ten aanzien van de hond [naam 3] .
13 Het toezichtrapport hercontrole vermeldt met betrekking tot dit dier het volgende:
“ Ik zag dat de hond [naam 3] in de woonkamer in een werpkist lag, met bij haar 9 puppy’s. Ik zag dat de hond zeer veel uitvloeiing uit haar vulva had, ik zag dat ze met haar achterhand in het vocht en het bloed lag. Ik hoorde dat […] [naam 2] zei dat ze hier nog geen dierenarts naar had laten kijken. Ik hoorde dat […] [naam 2] zei dat deze 9 puppy’s 2 dagen oud waren. Dierenarts [naam 4] , […] heeft [naam 3] onderzocht. Ik hoorde dat ze zei dat […] haar lichaamstemperatuur verhoogd was, deze was namelijk 39 graden. Ik hoorde dat dierenarts [naam 4] zei, dat deze hond snel onderzocht moest worden door een dierenarts, omdat er vermoedelijk nageboorte was achtergebleven.”
14 De minister heeft aan het besluit tot spoedbestuursdwang, dat hij alleen ten aanzien van hond [naam 3] heeft gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat [naam 1] artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd heeft overtreden, omdat hij deze hond de nodige verzorging heeft onthouden en er niet voor heeft zorggedragen dat dit zieke dier onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.
15 [naam 1] voert aan dat hij, anders dan de minister stelt, heeft aangetoond dat er een afspraak met de dierenarts was gepland, althans dat hij het voornemen had om op 15 december 2021 naar de dierenarts te gaan. Dat doet hij namelijk altijd nadat een hond is bevallen. Door zijn aanhouding is hem deze mogelijkheid echter ontnomen. De eigen dierenarts bevestigt in zijn brief van 18 december 2021 dat [naam 1] altijd op tijd contact opneemt als er een spoedsituatie is. Als [naam 1] een spoedgeval had opgemerkt, dan zou hij dus wel degelijk de dierenarts hebben ingeschakeld. Ten aanzien van deze hond had geen spoedbestuursdwang mogen worden toegepast, want zij zou de benodigde zorg krijgen. [naam 1] is ook niet te spreken over hoe de hercontrole plaatsvond.
16 De minister rekent [naam 1] aan dat hij voor deze hond niet tijdig de benodigde medische hulp heeft ingeroepen. [naam 2] vertelde tijdens het onderzoeken van de hond dat de pups twee dagen oud waren. Vanwege de bevalling had [naam 1] juist alert moeten zijn op de gezondheid en het welzijn van het dier en had hij haar minstens een dag eerder door een dierenarts moeten laten onderzoeken. Op de dag van de hercontrole vertoonde zij namelijk al meerdere ernstige zichtbare en onzichtbare gezondheidsklachten die een direct gevolg waren van de bevalling en het achterwege blijven van de medische hulp van een dierenarts die zij nodig had. Door het tijdig inroepen van een dierenarts had dit (mogelijk) kunnen zijn voorkomen. Volgens de minister klemt dit te meer, omdat de dierenarts al op een mogelijk huisbezoek bij [naam 1] rekende en een 24-uurs-hulpdienst biedt voor spoedgevallen.
17 Het College is van oordeel dat de aan het besluit tot spoedbestuursdwang ten grondslag gelegde overtreding niet is komen vast te staan. Hoewel de hond, gezien de symptomen die de toezichthouder en de dierenarts waarnamen, zo spoedig mogelijk onderzocht moest worden, maakt het toezichtrapport hercontrole namelijk niet duidelijk dat deze symptomen voor [naam 1] al op een eerder moment duidelijk hadden moeten of kunnen maken dat hij direct een dierenarts moest inschakelen. Niet uitgesloten is dat de symptomen van koorts en uitvloeiing zich op een later moment manifesteerden. Het toezichtrapport hercontrole maakt ook niet helder hoeveel tijd er sinds de bevalling was verstreken. Gelet op de daarin opgetekende mededeling van [naam 2] dat de pups twee dagen oud waren, is de minister van (op zijn minst) twee dagen uitgegaan. [naam 1] en [naam 2] hebben echter ter zitting van het College verklaard dat de negen pups in de nacht van 13 op 14 december 2021 zijn geboren. Dat is niet per se met de eerdere mededeling in tegenspraak en kan betekenen dat er sinds de bevalling mogelijk beduidend minder uren waren verstreken dan de minister aanneemt. Het feit dat [naam 1] op 14 december 2021 nog geen afspraak met de dierenarts had gemaakt, wil verder niet zeggen dat het niet aannemelijk is dat hij hoe dan ook van plan was om op 15 december 2021 de dierenarts te bellen. Het feit dat niet van een overtreding kan worden gesproken, betekent dat de minister ook niet bevoegd was (spoed)bestuursdwang toe te passen.
Kostenverhaal
18 Het beroep van [naam 1] is ook gericht tegen de beschikking, waarbij de minister de kosten van bestuursdwang op hem heeft verhaald. Volgens artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Gelet op wat er hiervoor is geoordeeld over de bevoegdheid tot het toepassen van spoedbestuursdwang, heeft de minister de daarmee gemoeide kosten niet op [naam 1] mogen verhalen. Voor zover [naam 1] deze kosten al heeft betaald, zal de minister deze moeten terugstorten.
Eindconclusie
19 De slotsom is als volgt.
Het beroep in zaak 22/1612 is gegrond, voor zover het de invordering betreft van een dwangsom van € 250,- wegens het niet beëindigen van de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd. Het College zal op dit punt het bestreden besluit 1 vernietigen en het invorderingsbesluit herroepen.
Het beroep in zaak 22/1613 is gegrond. Het College zal het bestreden besluit 2 vernietigen en het besluit tot spoedbestuursdwang en het kostenbesluit herroepen.
Proceskostenveroordeling
20 Het College zal de minister in de door [naam 1] gemaakte proceskosten veroordelen. De in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De in bezwaar gemaakte kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand stelt het College vast op € 647,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het invorderingsbesluit, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1). Het College gaat daarbij uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht met wegingsfactor 1. In de procedure met zaaknummer 22/1613 heeft de minister de in bezwaar gemaakte kosten al vergoed. De totale vergoeding in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar bedraagt € 3.368,-.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover de minister daarbij de invordering heeft gehandhaafd van een dwangsom van € 250,- wegens het niet beëindigen van de overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Bhd (maatregel 1);
  • herroept het invorderingsbesluit in zoverre;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • herroept het besluit tot spoedbestuursdwang en het kostenbesluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 368,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 3.368,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. R.C. Stam en mr. M.L. Noort, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.G.M. van Ede