In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 juli 2025 uitspraak gedaan over de subsidieaanvraag van [naam 1] V.O.F. voor de beëindiging van stallen in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv). De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had de aanvraag gedeeltelijk goedgekeurd, maar de vennootschap was het niet eens met de beslissing om de uitloopruimtes van de stallen niet mee te tellen in de subsidieaanvraag. De vennootschap voerde aan dat deze ruimtes essentieel waren voor de bedrijfsvoering en dat de minister de motivering van zijn besluit niet deugdelijk had onderbouwd. Het College oordeelde dat de minister de uitloopruimtes terecht als uitlopen had aangemerkt, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Lbv, en dat deze ruimtes niet als dierenverblijf konden worden beschouwd. De minister had bovendien de juiste procedure gevolgd en de vennootschap was niet benadeeld door de gebrekkige motivering in het bestreden besluit. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, maar de minister werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vennootschap.