ECLI:NL:CBB:2025:407

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
23/1844, 23/1905, 23/1906 en 23/1907
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkortingen GLB en vernietiging van beslissingen op bezwaar door gewijzigde standpunt minister

Op 18 juli 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 23/1844, 23/1905, 23/1906 en 23/1907. De zaak betreft randvoorwaardenkortingen over de jaren 2019 tot en met 2022, opgelegd aan Maatschap Loonbedrijf [naam] omdat het mestbassin niet voldeed aan de vereisten. Het College verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de beslissingen op bezwaar van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, die eerder kortingen had vastgesteld. De minister had in een brief van 1 juli 2025 aangegeven dat hij de motivering van de besluiten niet handhaaft, wat leidde tot de vernietiging van de beslissingen op bezwaar. Het College oordeelt dat de minister de kortingen over de jaren 2020 en 2021 wel wil handhaven, maar om andere redenen. De uitspraak bevat ook een proceskostenveroordeling, waarbij de minister en de Staat der Nederlanden worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan de appellante. De uitspraak is openbaar gemaakt en de griffier was verhinderd om te ondertekenen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1844, 23/1905, 23/1906 en 23/1907
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

Maatschap Loonbedrijf [naam] , te [woonplaats]

(gemachtigde: D.K. Bos)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels)
en

de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) (Staat).

Beslissing

Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar van 5 september 2023 en 6 oktober 2023;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 1.460,- aan [naam] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van € 1.360,50;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 500,- aan [naam] voor immateriële schade;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van € 453,50.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2 Met het besluit van 31 mei 2023 heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 3% op de aan [naam] voor het jaar 2022 te verlenen rechtstreekse betalingen, omdat haar mestbassin niet voldeed aan de vereisten.
Met de besluiten van 25 juli 2023 heeft de minister om dezelfde reden ook voor de jaren 2019, 2020 en 2021 een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 3% op de aan [naam] te verlenen rechtstreekse betalingen.
Met de besluiten van 5 september 2023 en 6 oktober 2023 (beslissingen op bezwaar) heeft de minister het bezwaar tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
3
Bij brief van 1 juli 2025 heeft de minister in reactie op vragen van het College te kennen gegeven dat hij de motivering van de besluiten niet handhaaft. In het feit dat per 1 januari 2024 de (her)keuringsplicht voor mestbassins is vervallen, slechts zeer beperkt gebruik is gemaakt van het mestbassin en niet gebleken is van verontreiniging ontstaan door het weglekken van vloeistoffen met mest, ziet de minister aanleiding om de opgelegde kortingen te verlagen. De minister wil de korting over de jaren 2020 en 2021 wel handhaven, maar om een andere reden, namelijk vanwege de overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de stikstofgebruiksnorm in de jaren 2020 en 2021.
4 Het College zal gezien het gewijzigde standpunt van de minister over de randvoorwaardenkortingen omdat het mestbassin niet aan de eisen voldoet, de vier beroepen gegrond verklaren en de beslissingen op bezwaar vernietigen.
5 Gelet op de lopende procedure over de mestboetes in verband met de gebruiksnormen en de gevolgen die deze heeft voor de opgelegde randvoorwaardenkorting over 2020 en 2021 ziet het College geen mogelijkheid om de geschillen definitief te beslechten. Om die reden wordt volstaan met een ‘kale vernietiging’. Het College stelt hierbij ook vast dat de brieven van 20 augustus 2024 besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [naam] heeft te kennen gegeven het hiermee niet eens te zijn, in ieder geval in haar brieven aan het College in vervolg op het verweerschrift.
6 In de zaak met nummer 23/1844 heeft [naam] verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De termijn is begonnen op 10 juli 2023, de datum waarop de minister het bezwaarschrift heeft ontvangen. Dit betekent dat ten tijde van deze uitspraak de redelijke termijn van twee jaar met minder dan een half jaar is overschreden, zodat [naam] recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan het College. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Awb de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-.
7 Het College veroordeelt de minister in de door [naam] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.360,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; waarde per punt € 907,- en wegingsfactor 1,5 in verband met samenhangende zaken).
8 De Staat moet [naam] de proceskosten vergoeden die zij heeft gemaakt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze stelt het College op grond van het Bpb vast op € 453,50 (1 punt voor het verzoek, met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, voorzitter, en mr. M.P. Glerum en mr. M.L. Noort, leden, in aanwezigheid van B. van den Bergh, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans B. van den Bergh
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen