ECLI:NL:CBB:2025:468

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
24/92
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB en niet-naleving door maatschap in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de maatschap beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarbij een randvoorwaardenkorting van 65% was opgelegd op de aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor het jaar 2022. De minister had deze korting vastgesteld op basis van geconstateerde niet-nalevingen tijdens controles door de NVWA. De maatschap betwistte de opgelegde korting en voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen sprake was van herhaling van overtredingen. Tijdens de zitting op 17 juli 2025 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister ten onrechte een korting van 65% had opgelegd, en stelde de korting vast op 55%. De uitspraak werd gedaan op 16 september 2025, waarbij het College het bestreden besluit vernietigde en de minister opdroeg de proceskosten van de maatschap te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/92

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de maatschap)

(gemachtigde: mr. A.J. Roos)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. E.H.J. Jansen)

Procesverloop

Met het besluit van besluit van 15 augustus 2023 (het kortingsbesluit) heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting van 65% vastgesteld op alle door de maatschap voor het jaar 2022 aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Met het besluit van 14 december 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door de maatschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft op 26 juni 2025 nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 17 juli 2025. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren aanwezig voor de maatschap [naam 2] en voor de minister N.J.G. Welman, toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1.1
De maatschap houdt runderen, paarden en schapen. Met de Gecombineerde Opgave 2022 heeft zij verzocht om uitbetaling van de basisbetaling en de vergroeningsbetaling.
1.2
Op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 hebben toezichthouders van de NVWA een controle uitgevoerd op het bedrijf van de maatschap. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 6 oktober 2022 (rapport van bevindingen 1).
1.3
Op 26 oktober 2022 hebben toezichthouders van de NVWA opnieuw een controle uitgevoerd op het bedrijf van de maatschap. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 3 november 2022 (rapport van bevindingen 2).
1.4
Op 15 december 2022 heeft een toezichthouder van de NVWA een controle I&R runderen uitgevoerd op het bedrijf van de maatschap. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport fysieke controle I&R runderen van 15 december 2022.
1.5
Met een brief van 31 mei 2023 heeft de minister aan de maatschap het voornemen kenbaar gemaakt om een korting van 65% toe te passen op alle aangevraagde rechtstreekse betalingen voor 2022. De maatschap heeft een zienswijze op het voornemen gegeven.
1.6
Met het kortingsbesluit heeft de minister aan de maatschap met inachtneming van de geldende rekenregels een randvoorwaardenkorting van 65% opgelegd. De minister heeft het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Aan de randvoorwaardenkorting heeft de minister ten grondslag gelegd dat de toezichthouders tijdens de controles op 27 september 2022,
26 oktober 2022 en 15 december 2022 diverse niet-nalevingen hebben geconstateerd van de volgende randvoorwaarden op het gebied van ‘Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten’ (ook wel gezondheid) en op het gebied van ‘Dierenwelzijn’ (zoals weergegeven in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) en bijlage 3 bij de Uitvoeringsregeling):
- (7.1) de verplichting er zorg voor te dragen dat de merken aan of in de dieren bevestigd onderscheidenlijk aanwezig blijven, waarvoor de korting 3% is;
- (7.2) de verplichting ten aanzien van runderen tot het centraal melden van mutaties aan het I&R-gegevensbestand, het hebben van een bedrijfsregister, voorschriften wat er in het bedrijfsregister vermeld moet worden en termijnen die moeten worden aangehouden, waarvoor de korting 20% is, omdat sprake is van opzet;
- (11.16) het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts, waarvoor de korting 3% is;
- (13.3) de verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's, waarvoor de korting 30% is, omdat sprake is van opzet met herhaling (20% + 10%);
- (13.5) de verplichting binnen gehouden dieren ten minste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen, waarvoor de korting 30% is, omdat sprake is van opzet met herhaling (20% + 10%);
- (13.6) de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient een dierenarts geraadpleegd te worden, waarvoor de korting 30% is, omdat sprake is van opzet met herhaling (20% + 10%);
- (13.7) de verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer en drinken te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De wijze van toediening is zodanig dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht, waarvoor de korting 15% is, omdat sprake is van verzwarende omstandigheden en herhaling (5% x factor 3);
- (13.13) de verplichting behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, te maken en te onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden, waarvoor de korting 9% is, omdat sprake is van een herhaling (3% x factor 3);
- (13.17) de verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen, waarvoor de korting vanwege verzwarende omstandigheden 5% is.
Standpunt van partijen
2.1
De maatschap is het niet eens met de vastgestelde randvoorwaardenkorting en voert daartegen – samengevat weergegeven – het volgende aan.
2.2
Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Uit het besluit blijkt per overtreding niet welke wettelijke regeling is overtreden. De toelichting bij ieder punt is
daardoor onvolledig. De maatschap moet weten waartegen zij zich moet verweren.
2.3
De overtredingen die betrekking hebben op welzijnscontrole, voldoende water en lijden en letsel bij de wijze van voeren staan niet vermeld in het controlerapport en kunnen niet alsnog worden opgevoerd. Nu ze niet in het rapport zijn vermeld, is de maatschap daarvan zeker niet in kennis gesteld, zodat van een herhaling nadien geen sprake kan zijn.
2.4
Verder neemt de minister ook voor wel gerapporteerde overtredingen ten onrechte aan dat sprake is van herhalingen. Na of tijdens de controle op 27 september 2022 is niet gebleken van een ‘kennisgeving’ van de overtredingen aan de maatschap. De minister stelt dat er een mondelinge terugkoppeling is geweest, maar dit staat niet in het rapport. Achteraf wordt door een inspecteur aangegeven dat het wel het geval is geweest, maar de maatschap betwist dit. Anders dan de minister stelt, blijkt uit de in het rapport weergegeven bewoordingen van [naam 2] over de (hoeveelheid) kadavers niet dat de overtredingen zouden zijn besproken met de maatschap. De maatschap wist natuurlijk zelf dat er kadavers lagen en dat dit niet in orde was. Maar ook al zou over kadavers zijn gesproken, dan betekent het nog niet dat alle overtredingen en te nemen maatregelen met de maatschap zijn besproken. Bovendien zou een mondelinge mededeling onvoldoende zijn: er had een schriftelijke kennisgeving moeten zijn.
2.5
Tot slot betwist de maatschap dat zij de randvoorwaarden die betrekking hebben op geschikt voer en juiste toediening, buiten gehouden dieren en onvoldoende schoon drinkwater heeft overtreden.
3 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Beoordeling van het beroep
4 Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening 1306/2013 dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. De beheerseisen die de maatschap volgens de minister niet heeft nageleefd, behoren tot de in die bijlage opgenomen eisen en normen op de gebieden ‘Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten’ en ‘Dierenwelzijn’. Het College stelt voorop dat op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk is gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken (artikel 99, eerste lid, van Verordening 1306/2013).
5 Het hiervoor onder 2.2 weergegeven betoog van de maatschap slaagt niet. Het bestreden besluit vermeldt de geconstateerde niet-nalevingen van de randvoorwaarden en de daarbij behorende bepalingen. In zoverre is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd.
6.1
De minister heeft de randvoorwaardenkorting van 65% vastgesteld door de maximale korting wegens nalatigheid van 15% op het gebied van dierenwelzijn, de korting wegens opzet van 30% op het gebied van dierenwelzijn en de korting wegens opzet van 20% op het gebied van gezondheid bij elkaar op te tellen. Het College gaat bij de beoordeling eerst in op de kortingen voor niet-naleving wegens opzet en vervolgens op de korting voor de
niet-naleving wegens nalatigheid.
Gevallen van niet-naleving door opzet
6.2.1
De hoogte van de randvoorwaardenkorting bedraagt in de regel 20% wanneer een begunstigde de geconstateerde niet-naleving met opzet heeft begaan, zo volgt uit artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) Nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 (Verordening 640/2014). Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15% of te verhogen tot maximaal 100% van dat totale bedrag. De criteria genoemd in artikel 38, eerste tot en vierde lid, van Verordening 640/2014 zijn, kort gezegd, herhaling, omvang, ernst en permanent karakter van een niet-naleving.
6.2.2
Artikel 38, eerste lid, van Verordening 640/2014 bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat onder een herhaling van een niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, mits de begunstigde in kennis is gesteld en, naargelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen. De begunstigde moet dus in kennis zijn gesteld van de eerder geconstateerde niet-naleving. Anders dan de maatschap heeft betoogd, is niet van belang of dit schriftelijk is gebeurd (zie de uitspraak van het College van 30 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:44 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:272).
6.3
Niet in geschil is en ook voor het College staat vast dat de maatschap de verplichting ten aanzien van runderen tot het centraal melden van mutaties aan het I&R-gegevensbestand, het hebben van een bedrijfsregister, voorschriften wat er in het bedrijfsregister vermeld moet worden en termijnen die moeten worden aangehouden, niet heeft nageleefd en dat sprake is van opzet. Op het gebied van gezondheid heeft de minister dus terecht een korting van 20% vastgesteld.
6.4.1
Wat betreft de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel en wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt een dierenarts te raadplegen, stelt het College vast dat de maatschap niet betwist dat zij die verplichting zowel op 27 september 2022 als op 5 oktober 2022 opzettelijk niet heeft nageleefd. Zij betoogt dat de minister de daarmee gemoeide korting niet mocht verhogen van 20% naar 30%, omdat op 5 oktober 2022 geen sprake was van een herhaling. Dit betoog slaagt niet.
6.4.2
In het rapport van bevindingen 1 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“[…]
Bevindingen dinsdag 27 september 2022:
[…]
Ten aanzien van de volgende overtreden artikelen hebben wij, [namen toezichthouders], de volgende bevindingen vastgesteld:
Artikel 1.7 onder c van het Besluit houders van dieren. (Passende wijze verzorgen)
Artikel 2.4 lid 5 van het Besluit houders van dieren. (Dierenarts raadplegen)
Wij zagen dat er op de deel/grupstal een schaap in het stro lag. Wij zagen dat dit schaap niet meer kon staan. Wij zagen dat dit schaap nog een ademhaling had en nog iets bewoog met zijn poten en kop. Wij zagen dat er voor dit schaap geen voer en water beschikbaar was.
Op mijn vraag of er al een dierenarts voor dit schaap was geconsulteerd antwoordde
[naam 2] als volgt: "Dit schaap heb ik enkele dagen geleden achter de dijk uit
de sloot gehaald. Hier is nog geen dierenarts bij geweest."
[…]
Tijdens de controle heb ik [naam toezichthouder] [naam 2] opdracht gegeven om zijn dierenarts te consulteren voor het zieke lam.
[…]”
6.4.3
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport van bevindingen 1. Uit de hiervoor onder 6.4.2 weergegeven passages uit dat rapport blijkt dat de maatschap diezelfde dag in kennis is gesteld van de niet-naleving op 27 september 2022. Gesteld noch gebleken is dat de maatschap niet de mogelijkheid heeft gehad om de nodige maatregelen te nemen om de niet-naleving te beëindigen.
6.4.4
De conclusie is dat de minister op het gebied van dierenwelzijn terecht een korting van 30% heeft vastgesteld.
Gevallen van niet-naleving door nalatigheid
6.5.1
Wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, wordt een verlaging van in de regel 3% toegepast, zo volgt uit artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Verordening 640/2014. Het betaalorgaan kan op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving dat de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014 genoemde criteria, besluiten om
– kort gezegd – dat percentage te verlagen tot 1% of te verhogen tot 5% van dat totale bedrag dan wel in bepaalde gevallen om geen gevolg te geven aan de vastgestelde niet-naleving of in het geheel geen verlagingen op te leggen. Op grond van het vierde lid van die bepaling wordt – kort gezegd – de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig het eerste lid is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie.
6.5.2
Artikel 73, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 (Verordening 809/2014) bepaalt dat, indien meer dan één niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde gebied van de randvoorwaarden behoren, die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 39, eerste lid, en artikel 40, van Verordening 640/2014 worden beschouwd als één niet-naleving.
6.5.3
Op grond van artikel 74, eerste lid, van Verordening 809/2014 wordt, wanneer meer dan één niet-naleving door nalatigheid is geconstateerd en de niet-nalevingen betrekking hebben op verschillende gebieden van de randvoorwaarden, de in artikel 39, eerste lid, van Verordening 640/2014 bepaalde procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk toegepast op elke niet-naleving. De daaruit voortvloeiende verlagingspercentages worden bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 5% van het in artikel 73, vierde lid, van deze verordening bedoelde totale bedrag. Het tweede lid bepaalt dat wanneer een herhaling wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaling, de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar worden opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15% van het in artikel 73, vierde lid, bedoelde totale bedrag.
6.6.1
De minister is voor de gevallen van nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn uitgegaan van de maximale korting van 15%. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat in twee gevallen sprake was van herhaling. Dit betreft in de eerste plaats de verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer en drinken te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt en de wijze van toediening zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht. Volgens de minister heeft de maatschap deze verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet nageleefd en betreft de niet-naleving op 5 oktober 2022 een herhaling. Volgens de minister is hierdoor en vanwege de verzwarende omstandigheden al sprake van de maximale korting van 15%. De maatschap betwist dat zij deze verplichting niet heeft nageleefd, alsook dat sprake is van een herhaling.
6.6.2
Anders dan de minister heeft aangevoerd, biedt het rapport van bevindingen 1 geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de maatschap in kennis is gesteld van de hiervoor onder 6.6.1 weergegeven niet-naleving op 27 september 2022. Weliswaar staan in het rapport van bevindingen maatregelen weergegeven waarvoor de maatschap moet zorgen, maar niet duidelijk is of de maatschap daarvan vóór 5 oktober 2022 in kennis is gesteld, nu het rapport zelf dateert van 6 oktober 2022. Verder komt aan de door de minister bij zijn verweerschrift overgelegde afdruk van een schermprint met – volgens de minister – een verklaring van de toezichthouder van 11 december 2023 dat de bevindingen op 27 september 2022 wel met de maatschap zijn besproken, niet de betekenis toe die de minister daaraan gehecht wenst te zien, al omdat uit de schermprint zelf niet blijkt dat het gaat om een verklaring van de toezichthouder; zo ontbreekt een volledige naam en een handtekening.
6.6.3
Uit het voorgaande volgt dat de minister ten onrechte ervan uitgegaan is dat sprake was van een herhaling. Dit betekent dat de minister ten onrechte een korting van 15% heeft vastgesteld. Het College kan en zal, gelet op wat hierna wordt overwogen, hier in het midden laten of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat maatschap de hiervoor onder 6.6.1 weergegeven verplichting niet heeft nageleefd.
6.7.1
Verder heeft de minister voor een herhaald geval van nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn een korting vastgesteld van 9%. Dit betreft de verplichting behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, maken en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en deze geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. Volgens de minister heeft de maatschap deze verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet nageleefd en betreft de niet-naleving op 5 oktober 2022 een herhaling. De maatschap betwist niet dat zij deze verplichting niet heeft nageleefd; zij betoogt dat geen sprake is van een herhaling.
6.7.2
Om dezelfde redenen als hiervoor onder 6.6.2 weergegeven, is het College van oordeel dat de minister ten onrechte ervan uitgegaan is dat ook hier sprake was van een herhaling. Dit betekent dat de minister ten onrechte een korting van 9% heeft vastgesteld.
6.7.3
Omdat, zoals hiervoor overwogen, de maatschap niet betwist dat zij de hiervoor onder 6.7.1 weergegeven verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet heeft nageleefd en dit ook voor het College vaststaat, was de minister wel bevoegd voor elk van deze niet-nalevingen een randvoorwaardenkorting op te leggen van 3% (artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Verordening 640/2014). In de ernst, omvang en het karakter van de niet-naleving bestaat geen grond om deze korting te verlagen. Uit artikel 74, eerste lid, van Verordening 809/2014, zoals hiervoor weergegeven onder 6.5.3, volgt echter dat de maximale verlaging in deze situatie niet hoger mag zijn dan 5%.
6.7.4
Uit het voorgaande volgt dat op het gebied van dierenwelzijn een korting van 5% moet worden vastgesteld wegens de niet-naleving van de onder 6.7.1 weergegeven verplichtingen.
De totale randvoorwaardenkorting
6.8.1
Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
6 juni 2018, Nooren, C-667/16 (ECLI:EU:C:2018:394) worden, als meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde gebied behoren, de verlaging voor niet-naleving door nalatigheid en de verlaging voor opzettelijke niet-naleving bij elkaar opgeteld (zie de uitspraak van het College van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:91)). Dit betekent dat op het gebied van dierenwelzijn de niet-naleving door opzet van 30% (zoals hiervoor onder 6.4.4 vastgesteld) moet worden opgeteld bij de niet-naleving door nalatigheid van 5% (zoals hiervoor onder 6.7.4 vastgesteld), wat resulteert in een korting van 35%.
6.8.2
Uit al het voorgaande volgt dat aan de maatschap een totale randvoorwaardenkorting moet worden opgelegd van 55% (de niet-naleving door opzet van 20% op het gebied van gezondheid en de niet-naleving door opzet en nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn van 35%).
6.9
Dat wat de maatschap verder heeft aangevoerd tegen de door de minister geconstateerde niet-nalevingen van de andere onder 1.6 genoemde randvoorwaarden behoeft geen bespreking meer. Voor zover de minister in deze procedure een standpunt heeft ingenomen over het overtreden van die randvoorwaarden en hij dat standpunt aan nieuwe besluitvorming ten grondslag legt, kan de maatschap daartegen op dat moment een rechtsmiddel aanwenden (zie de uitspraak van het College van 29 juni 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:276)).
Slotsom
7.1
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Het College zal dat besluit vernietigen. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het kortingsbesluit herroepen en de randvoorwaardenkorting voor de maatschap op alle subsidies van het GLB die zij in het jaar 2022 heeft aangevraagd, vaststellen op 55% en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7.2
Het College zal bepalen dat de minister de door de maatschap gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar en de proceskosten in beroep moet vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het kortingsbesluit en stelt de randvoorwaardenkorting voor de maatschap vast op 55% op alle subsidies van het GLB die zij in 2022 heeft aangevraagd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 371,- aan de maatschap te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de maatschap tot een bedrag van
€ 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. C.T. Aalbers en mr. A. van Gijzen, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 september 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. A. Graefe