8.2Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het moment waarop de herbeplantingsplicht is gaan gelden, kan worden uitgegaan van 31 december 2015. Het College zal met partijen daarvan uitgaan. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb diende de maatschap dan binnen drie jaar, dus uiterlijk 31 december 2018, te herbeplanten. De maatschap betwist niet dat zij dat niet heeft gedaan voor de houtopstanden op de percelen [… 3] en [… 3] / [… 4] . Ook is niet gebleken van (voldoende) natuurlijke hergroei. De maatschap heeft de herbeplantingsplicht dus vanaf 1 januari 2019 geschonden. Dat in het tweede lid van artikel 4.3, van de Wnb een (nadere) hersteltermijn van drie jaar is opgenomen, maakt dat niet anders, al niet omdat die termijn alleen geldt voor vervanging van herbeplanting die niet is aangeslagen. Hier is in het geheel niet herbeplant op de desbetreffende percelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het onredelijk om met terugwerkende kracht randvoorwaardenkortingen op te leggen?
9 De beroepsgrond dat het onredelijk is om met terugwerkende kracht randvoorwaardenkortingen op te leggen, slaagt niet. Zoals volgt uit de hiervoor onder 5.3 weergegeven bepalingen is de minister gehouden bij niet-naleving van de randvoorwaarden een administratieve sanctie op te leggen in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen in het kalenderjaar van de niet-naleving (zie het arrest van het Hof van Justitie van 27 januari 2021, De Ruiter (ECLI:EU:C:2021:71), punt 61). De maatschap heeft de herbeplantingsplicht in de kalenderjaren 2019 tot en met 2022 geschonden, zodat de minister gehouden was om voor die jaren randvoorwaardenkortingen op te leggen.
Is sprake van strijd met het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel?
10 De stelling van de maatschap dat de toezichthouder van FUMO aan haar heeft medegedeeld dat er geen vervolgstappen zouden worden genomen, vat het College op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep kan al niet slagen, omdat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke mededeling is gedaan.
11 De maatschap heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De maatschap maakt hierbij de vergelijking met een landbouwer die hetzelfde bedrag aan subsidie uit het GLB ontvangt als de maatschap, terwijl die landbouwer niet zal hoeven herbeplanten, omdat hij geen houtopstanden bezit. Dit slaagt naar het oordeel van het College al niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Anders dan de landbouwer waarmee de maatschap zichzelf vergelijkt, heeft de maatschap wel houtopstanden in bezit.
12 De maatschap voert aan dat zij niet op de hoogte was van de herbeplantingsplicht omdat de houtopstanden al voordat zij de percelen heeft aangekocht, waren tenietgegaan. Voor zover zij hiermee betoogt dat de niet-nalevingen niet aan haar te wijten zijn, kan dat betoog al niet slagen, omdat de maatschap met de brief van 29 december 2015 expliciet is gewezen op de verplichting uiterlijk 31 december 2018 te herbeplanten. Voor het oordeel dat de niet-nalevingen niet aan de maatschap zijn te wijten, bestaat dan ook geen grond.
Hoogte randvoorwaardenkortingen