ECLI:NL:CBB:2025:617

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
23/2022
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake subsidie COVID-19

Op 25 november 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken. De onderneming had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 30 april 2024, waarin haar beroep tegen een besluit van de minister van 30 oktober 2023 niet-ontvankelijk was verklaard wegens een overschrijding van de beroepstermijn. De zitting vond plaats op 21 oktober 2025, waar de onderneming werd vertegenwoordigd door [naam 2] en de minister door mr. S.M. Piron en mr. C. Zieleman.

De onderneming stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij te maken had met een wisseling van accountant en een overstap naar een nieuw boekhoudprogramma, wat meer tijd vergde dan verwacht. Het College oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de onderneming zelf verantwoordelijk was voor de omstandigheden die tot de vertraging hadden geleid. Het College benadrukte dat de ontvankelijkheid van het beroep niet afhankelijk is van de ingrijpendheid van het besluit of de financiële gevolgen ervan.

Uiteindelijk verklaarde het College het verzet ongegrond, wat betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk werd behandeld. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 november 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/2022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2025 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 30 april 2024.
De zitting was op 21 oktober 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister van Economische Zaken mr. S.M. Piron en mr. C. Zieleman.

Overwegingen

1. Met de uitspraak van 30 april 2024 heeft het College het beroep van de onderneming tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat (nu: de minister van Economische Zaken) van 30 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
2 Vaststaat dat de laatste dag van de beroepstermijn 11 december 2023 was. Het beroepschrift is op 19 december 2023 door het College ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat beroep heeft ingesteld, is niet in geschil. De onderneming vindt echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarover heeft zij het volgende aangevoerd. De onderneming heeft alles in het werk gesteld om het beroepschrift zo spoedig mogelijk in te dienen. Juist in die periode had zij te maken met een wisseling van accountant. Ook was zij toen net overgestapt naar een nieuw boekhoudprogramma en zij had niet voorzien dat deze overstap zo complex zou zijn en zoveel tijd zou kosten. Verder had zij sowieso meer tijd nodig om alle voor het beroep relevante gegevens bij elkaar te krijgen. Tot slot wijst de onderneming erop dat haar, door de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, de kans op een inhoudelijke beoordeling wordt ontnomen.
3 Voor het beoordelingskader voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College moet in de eerste plaats beoordelen of het niet binnen de termijn indienen van het beroepschrift aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College bevestigend. Onder het besluit van 30 oktober 2023 stond duidelijk vermeld dat daartegen binnen zes weken na dagtekening van het besluit, beroep kon worden ingesteld. Op de zitting heeft de onderneming te kennen gegeven dat zij het besluit één tot twee weken na 30 oktober 2023, via een voormalig aandeelhouder, heeft ontvangen. Niet is gebleken dat de door de onderneming naar voren gebrachte omstandigheden - die zij grotendeels zelf heeft bewerkstelligd - in de weg stonden aan het tijdig (laten) dienen van een, eventueel beknopt, beroepschrift. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. Over het argument van de onderneming dat haar de kans op een inhoudelijke beoordeling is ontnomen overweegt het College dat het feit dat een besluit ingrijpend van aard is of grote financiële gevolgen heeft, geen rol kan spelen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid.
4 De conclusie is dat de uitspraak van 30 april 2024 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
5 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer