OverwegingenKern van het geschil
1. De kwestie die partijen verdeelt, is of [naam 1] artikel 20 van Verordening 178/2002heeft overtreden door niet aan de toezichthoudende autoriteit te melden dat zij in een zuivelproduct dat als grondstof voor diervoeder was bestemd, residuen van chlooramfenicol had aangetroffen. [naam 1] stelt dat zij redenen had om aan te nemen dat het zuivelproduct (toch) aan de voederveiligheidsvoorschriften voldeed. De concentratie van de residuen was namelijk beneden de actiedrempel die de Europese Commissie voor deze stof heeft vastgesteld. In dat geval mag geen verbod voor toelating tot de voedselketen gelden en moet het diervoeder veilig worden geacht. Volgens de minister kon [naam 1] niet menen dat het zuivelproduct aan de voederveiligheidsvoorschriften voldeed, omdat het unierecht het met diervoeder aan voedselproducerende dieren toedienen van chlooramfenicol, ongeacht de concentratie, onveilig acht en daarom verbiedt. [naam 1] had zodoende moeten melden dat het zuivelproduct dat als grondstof voor diervoeders was bestemd, niet aan de voederveiligheidsvoorschriften voldeed.
2 Het College is van oordeel dat hiermee een vraag over de uitleg van het Unierecht aan de orde is die nog niet eerder is beantwoord en waarop het antwoord ook niet zonder meer duidelijk is. Het is voor de definitieve beslechting van het geschil noodzakelijk dat deze vraag wordt beantwoord. Het College zal daarom, als verwijzingsplichtige rechter, met toepassing van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Hof van Justitie verzoeken over deze (prejudiciële) vraag uitspraak te doen.
3 Het Unierechtelijke en nationaalrechtelijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4 [naam 1] fabriceert veevoeders voor jongvee, in het bijzonder zuivelmengvoeders voor kalveren. De samenstelling van zuivelmengvoeders bestaat voor een belangrijk gedeelte uit zuivelgrondstoffen, waaronder met name weipoeder.
5 Chlooramfenicol wordt gebruikt als breedspectrum antimicrobieel middel om de groei te remmen van bacteriën die infecties veroorzaken. Indien niet synthetisch vervaardigd, wordt deze farmacologisch werkzame stof door bodembacteriën geproduceerd. De stof kan daardoor in planten voorkomen (zie European Food and Safety Authority (EFSA) in Scientific Opinion on Chloramphenicol in food and feed d.d. 5 november 2014).
6 De minister heeft bij besluit van 7 augustus 2020 (boetebesluit) een boete van € 5.000,- aan [naam 1] opgelegd, omdat zij volgens hem in strijd met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012 (Regeling) en artikel 20, eerste lid, van Verordening 178/2002 niet aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gemeld dat door haar ingevoerde, verwerkte en gedistribueerde diervoeders, namelijk partijen weipoeder, chlooramfenicol bevatten. Met het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
7 De minister nam het boetebesluit na een melding van distributeur [naam 5] ( [naam 5] ) aan de NVWA dat in partijen weipoeder die zij aan [naam 1] had geleverd chlooramfenicol was aangetroffen. Bij de melding legde de distributeur twee analyserapporten van het laboratorium van [naam 1] over. Daarin staat dat in twee door [naam 5] geleverde partijen weipoeder, afkomstig van fabrikant [naam 6] te [land] , respectievelijk 0,16 en 0,19 µg/kg chlooramfenicol was vastgesteld. In het onderzoek van de NVWA naar onder andere de herkomst en voorraden van de partijen weipoeder legde [naam 5] nog twee analyserapporten over. Daarin rapporteerde het laboratorium van [naam 1] dat in twee andere, door [naam 5] geleverde partijen weipoeder van dezelfde fabrikant respectievelijk 0,17, 0,24 en 0,22 µg/kg chlooramfenicol was vastgesteld. Alle rapporten geven aan dat [naam 1] de [land] fabrikant vanwege te hoog chlooramfenicol op de interne zwarte lijst plaatst. [naam 1] wil namelijk de garantie van de verkoper van weipoeder dat de norm van 0,1 μg/kg chlooramfenicol in het product niet wordt overschreden. [naam 1] nam eerst kennis van de analyse-uitslagen nadat de ontvangen partijen weipoeder waren verwerkt, uitgeleverd en vervoederd, omdat het laboratoriumonderzoek op de aanwezigheid van chlooramfenicol in deze partijen was geclusterd.
8 Volgens de minister had [naam 1] de vaststelling van chlooramfenicol in de geleverde partijen weipoeder (en de bestemming van de partijen) aan de NVWA moeten melden, omdat het op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling eenieder is verboden met diervoeders, samengevat, handelingen te verrichten, indien dat diervoeder een stof bevat die, zoals chlooramfenicol, is opgenomen in de bijlage, tabel 2, bij Verordening 37/2010. [naam 1] is van mening dat zij de vaststelling niet hoefde te melden, omdat (zuivel)producten waarin chlooramfenicol wordt aangetroffen beneden het niveau van 0,3 µg/kg tot 28 november 2022 aan de communautaire wetgeving voldoen. In termen van punt 6 van de considerans van Verordening 2019/1871 mag voor zulke producten geen verbod voor toelating tot de voedselketen gelden.
9 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit Verordening 178/2002 leidt de rechtbank af dat een diervoederbedrijf de aanwezigheid van chlooramfenicol in zijn diervoeder ook aan de autoriteiten moet melden als hij redenen heeft om aan te nemen dat het vlees van dieren die zijn diervoeder eten schadelijk wordt voor de menselijke gezondheid of ongeschikt is voor menselijke consumptie. Het in de partijen weipoeder aangetroffen chlooramfenicol is een verboden stof waarvoor geen maximale residu limiet (MRL) is vastgesteld en die een gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid. Dat er voor deze stof wel een minimaal vereiste prestatielimiet (MRPL) is vastgesteld, betekent volgens de rechtbank niet dat het tot die grenswaarde zodanig veilig wordt geacht dat de aanwezigheid van de stof niet hoeft te worden gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] niet voldaan aan haar meldingsplicht en heeft de minister haar hiervoor terecht wegens overtreding van artikel 20 van Verordening 178/2002 beboet. Of dit de in het eerste lid en/of de in het derde lid van artikel 20 van Verordening 178/2002 bedoelde verplichting betreft, heeft de rechtbank in het midden gelaten.
Geschilpunt dat aanleiding geeft tot het stellen van een prejudiciële vraag
10 Artikel 20, eerste lid, van Verordening 178/2002 verplicht een exploitant van een diervoederbedrijf, onder meer, om, indien hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een diervoeder dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voederveiligheidsvoorschriften voldoet, onmiddellijk de procedures in te leiden om het betrokken diervoeder uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. Het derde lid van artikel 20 verplicht een exploitant van een diervoederbedrijf de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis te stellen als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat door hem in de handel gebracht diervoeder wellicht niet aan de veiligheidsvoorschriften voor diervoeders voldoet.
11 Verordening 178/2002 geeft, voor zover hier van belang, algemene begrippen en beginselen van levensmiddelenrecht. De artikelen 2 en 3 van deze verordening definiëren de begrippen ‘levensmiddel’, ‘levensmiddelenwetgeving’ en ‘diervoeder’. Eerder heeft het College al overwogen (zie de uitspraak van 6 mei 2025, ECLI:NL:CBB:2025:284) dat hoewel diervoeder niet onder het begrip levensmiddel valt, uit de definitie van het begrip levensmiddelenwetgeving in artikel 3, eerste lid, volgt dat de levensmiddelenwetgeving van toepassing is op diervoerders. Volgens deze definitie wordt namelijk onder levensmiddelenwetgeving verstaan: “ de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot levensmiddelen in het algemeen en de voedselveiligheid in het bijzonder, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau; deze term bestrijkt alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, alsmede van diervoeders die voor voedselproducerende dieren worden geproduceerd of daaraan worden vervoederd;”
12 Afdeling 4 van hoofdstuk II van Verordening 178/2002 bevat een aantal algemene voorschriften van de levensmiddelenwetgeving. Het in deze afdeling opgenomen artikel 15 bevat veiligheidsvoorschriften voor diervoeders en bepaalt in het eerste lid dat diervoeders niet in de handel worden gebracht of aan voedselproducerende dieren worden vervoederd indien zij onveilig zijn. Een diervoeder wordt op grond van het tweede lid geacht onveilig te zijn indien het nadelige effecten heeft op de dierlijke of menselijke gezondheid of indien het diervoeder het levensmiddel dat wordt geproduceerd uit voedselproducerende dieren, onveilig maakt voor menselijke consumptie.
13 Bij Verordening 470/2009zijn regels vastgesteld over het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Artikel 2 van deze verordening verklaart de definities zoals opgenomen in de artikelen 2 en 3 van Verordening 178/2002 ook van toepassing als Verordening 470/2009 wordt toegepast.
14 Uit artikel 14 van Verordening 470/2009 volgt dat farmacologisch werkzame stoffen waarvoor het Europees Geneesmiddelenbureau overeenkomstig artikel 4, 9 of 11 een advies betreffende maximumwaarden voor residuen heeft uitgebracht, door de Europese Commissie worden ingedeeld. De indeling omvat een lijst van farmacologisch werkzame stoffen met vermelding van de therapeutische klassen waartoe zij behoren. Bij de indeling wordt voor elke farmacologisch werkzame stof, en in voorkomend geval voor specifieke levensmiddelen of diersoorten, onder meer ook een verbod op de toediening van een stof vastgesteld. Het zesde lid van artikel 14 bepaalt dat de toediening van een stof aan voedselproducerende dieren op grond van een advies van het Europees Geneesmiddelenbureau, al naargelang het geval, wordt verboden wanneer de aanwezigheid van een farmacologisch werkzame stof of residuen ervan in levensmiddelen van dierlijke oorsprong een risico voor de menselijke gezondheid kan vormen, of wanneer met betrekking tot residuen van een stof geen definitieve conclusie kan worden getrokken omtrent het gevolg voor de gezondheid van de mens. Artikel 16, eerste lid, van de verordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat alleen farmacologisch werkzame stoffen die conform artikel 14, tweede lid, onder a, b of c worden ingedeeld, aan voedselproducerende dieren mogen worden toegediend, op voorwaarde dat dit in overeenstemming met Richtlijn 2001/82/EGgeschiedt.
15 Aldus geldt voor farmacologisch werkzame stoffen die niet worden ingedeeld op grond van artikel 14, tweede lid, onder a, b of c, van Verordening 470/2009, een verbod op toediening aan voedselproducerende dieren.
16 Farmacologisch werkzame stoffen zijn met hun indeling op basis van
maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen in de bijlage van Verordening 37/2010. Chlooramfenicol is opgenomen in tabel 2 van de bijlage. Dit is een lijst met verboden stoffen. Met betrekking tot chlooramfenicol vermeldt de tabel dat er geen MRL kan worden vastgesteld.
17 Partijen zijn het erover eens dat het door [naam 1] ingekochte weipoeder waarin haar laboratorium chlooramfenicol aantrof, diervoeder is, omdat het voor voedselproducerende dieren is geproduceerd en bestemd was om aan deze dieren te worden vervoederd. Ook verschillen partijen, zo bleek op zitting van het College, niet van mening dat, voor de farmacologisch werkzame stof chlooramfenicol een verbod op toediening aan voedselproducerende dieren is vastgesteld in tabel 2 van Verordening 37/2010 en dat deze tabel ook van toepassing is op diervoeders.
18 Het komt het College voor dat het feit dat diervoeder in Verordening 178/2002 onder de levensmiddelenwetgeving is gebracht, met zich brengt (zoals overwogen in de hiervoor in 11 genoemde uitspraak van 6 mei 2025 ten aanzien van metronidazol in diervoeder), dat het door middel van diervoeder toedienen van stoffen die staan in tabel 2 van Verordening 37/2010, onveilig moet worden geacht en daarom verboden is op grond van artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, van Verordening 470/2009. Het diervoeder kan in dat geval niet worden geacht te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor diervoeders van artikel 15 van Verordening 178/2002, wat betekent dat een exploitant van een diervoederbedrijf niet kan menen dat hij de bevoegde autoriteiten niet van de aanwezigheid van de stof in het diervoeder in kennis hoeft te stellen.
19 [naam 1] brengt hiertegen in dat de Europese Commissie met Verordening 2019/1871voor chlooramfenicol de in Verordening 470/2009 bedoelde actiedrempels heeft vastgesteld. Nu dit geding speelt vóór 28 november 2022 is op grond van artikel 8 van Verordening 2019/1871 voor chlooramfenicol de minimaal vereiste prestatielimiet van 0,3 µg/kg van toepassing als actiedrempel voor uit derde landen ingevoerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong en voor in de Unie geproduceerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
20 Artikel 5, laatste zin, van Verordening 2019/1871 bepaalt dat voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die residuen van een farmacologisch werkzame stof in een concentratie beneden de actiedrempel bevatten, geen verbod voor toelating tot de voedselketen mag gelden.
21 Artikel 15, vierde lid, van Verordening 178/2002 bepaalt dat diervoeders die aan specifieke communautaire bepalingen van de levensmiddelenwetgeving voldoen, veilig worden geacht voor zover het de aspecten betreft die onder die specifieke communautaire bepalingen vallen.
22 Zuivelproducten die als grondstof voor diervoeders zijn bestemd en waarin, zoals in dit geval, residuen van chlooramfenicol onder de actiedrempel is aangetroffen, moeten volgens [naam 1] veilig worden geacht in de zin van artikel 5, laatste zin, van Verordening 2019/1871, gelezen in samenhang met artikel 15, vierde lid, van Verordening 178/2002. Om deze reden kon [naam 1] menen dat zij de bevoegde autoriteiten niet van de aanwezigheid van de stof in het diervoeder in kennis hoefde te stellen.
23 De minister wijst erop dat Verordening 2019/1871 alleen ziet op levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Dit betekent dat voor chlooramfenicol in zuivelproducten die als grondstof voor diervoeders zijn bestemd geen actiedrempel geldt en elke aanwezigheid van de farmacologische werkzame stof of residu ervan verboden is.
24 Dat Verordening 470/2009 en Verordening 2019/1871 alleen spreken van het vaststellen van actiedrempels voor residuen van verboden farmacologisch werkzame stoffen met het oog op (de uitvoering van controles op ingevoerde of in de handel gebrachte) levensmiddelen van dierlijke oorsprong, neemt niet weg dat uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van mens en dier niet met elkaar verenigbaar lijkt dat het Unierecht geen beletsel kent voor het in de voedselketen terechtkomen van levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarin zich beneden een bepaalde waarde residuen bevinden van een verboden farmacologische werkzame stof, maar dit onveilig acht als diezelfde hoeveelheid residuen zich in diervoeder bevinden. In dit verband kan worden geconstateerd dat de Europese Commissie in het kader van Verordening 2019/1871 aan EFSA heeft gevraagd te beoordelen of de bestaande actiedrempel van 0,3 μg/kg adequaat is om de menselijke en dierlijke gezondheid te beschermen. Het wetenschappelijk advies van EFSA, genoemd in punt 7 van de considerans van Verordening 2019/1871, ziet naast levensmiddelen van dierlijke oorsprong ook op diervoeders. Het wetenschappelijk panel concludeerde dat deze drempel, indien toegepast op diervoeders, ook voldoende bescherming biedt voor de diergezondheid en de volksgezondheid, als gevolg van residuen in producten van dierlijke oorsprong.
25 Gelet op het voorgaande is niet zonder meer duidelijk of (de grondstof voor) het diervoeder op grond van het unierecht op het gebied van voedsel-/voederveiligheid kan of moet worden geacht veilig of onveilig te zijn voor het gebruik waarvoor het is bestemd. Het College kan het geschil niet definitief beslechten zonder opheldering over de vraag in welk geval een door een exploitant van een diervoederbedrijf ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd diervoeder, indien daarin residuen van een verboden farmacologisch werkzame stof zijn aangetroffen, kan worden geacht (wellicht) niet aan de voederveiligheidsvoorschriften te voldoen. Het College legt het Hof van Justitie daarom de hierna in het dictum van deze tussenuitspraak geformuleerde vraag voor.
26 Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak over het hoger beroep en zal ook over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak beslissen.