ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
94/2762 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor medisch advies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vergoeding van kosten voor medisch advies bij een behandelend cardioloog in het kader van een geschil over arbeidsongeschiktheid. Appellant, vertegenwoordigd door mr. Y. Reichardt, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Breda, waarin de weigering van de gedaagde, de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid, om de uitkeringen van appellant te verhogen, werd bevestigd. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard voor de WAO, maar gegrond voor de AAW, en gedaagde werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Tijdens de zitting op 12 november 1996 heeft gedaagde zijn standpunt gewijzigd en appellant voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt geacht. Gedaagde heeft echter ook een nieuw besluit ingetrokken, waardoor de Raad besloot het ingetrokken besluit niet in de beoordeling te betrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 niet in stand kan blijven, omdat gedaagde zijn standpunt niet langer handhaafde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, inclusief de kosten voor medisch advies. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor het inwinnen van medisch advies voor vergoeding in aanmerking komen, en heeft de proceskosten vastgesteld op een totaalbedrag van ƒ 1.819,80 in beroep en ƒ 2.130,- in hoger beroep, te betalen door gedaagde.

Uitspraak

94/2762 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de
Bouwnijverheid, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr Y. Reichardt, werkzaam bij SRK
Rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend
beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen
van een door de rechtbank te Breda onder dagtekening 10
mei 1994 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar
hierbij wordt verwezen.
Gedaagde is eveneens van deze uitspraak in hoger beroep
gekomen, doch heeft dit hoger beroep bij brief van 8 mei
1996 ingetrokken.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op
12 november 1996, waar voor appellant is verschenen
mr Reichardt voornoemd, terwijl gedaagde - zoals tevoren
bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 heeft
gedaagde geweigerd om de uitkeringen van appellant
ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO),
welke laatstelijk werden berekend naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, te verhogen.
De rechtbank heeft het tegen deze beslissing ingestelde
beroep ongegrond verklaard voor zover dit betrekking had
op gedaagdes weigering tot herziening van de uitkering
ingevolge de WAO en dat beroep gegrond verklaard voor
zover dit betrekking had op gedaagdes weigering tot
herziening van de uitkering ingevolge de AAW. Voorts
heeft de rechtbank in haar uitspraak bepaald dat gedaagde
een nader besluit neemt ten aanzien van appellants
verzoek om herziening van de uitkering ingevolge de AAW,
appellants verzoek om schadevergoeding afgewezen en
gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant
ten bedrage van f 1.470,- te vergoeden door gedaagdes
bedrijfsvereniging.
Tijdens de behandeling van het geding in hoger beroep
heeft gedaagde zijn standpunt in zoverre gewijzigd dat
appellant op en na 19 april 1991 voor 35 tot 45%
arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht.
Gedaagde heeft appellant op 3 november 1995 een nieuw
besluit toegezonden waarbij gedaagde de uitkering van
appellant ingevolge de WAO met ingang van 19 april 1991
heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Gedaagde heeft de Raad een afschrift van dit besluit
gezonden en daarbij verzocht naast de bestreden
beslissing van 29 oktober 1992 ook het besluit van
3 november 1995 ten gronde te beoordelen.
Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting van de
Raad is gebleken dat gedaagde bij brief van 8 mei 1996
zijn besluit van 3 november 1995 heeft ingetrokken. Nu
appellant daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad
ziet de Raad hierin aanleiding om het ingetrokken besluit
niet in zijn beoordeling te betrekken.
In geding is derhalve de vraag of de bestreden beslissing
van 29 oktober 1992 in rechte stand kan houden. Op grond
van het navolgende beantwoordt de Raad die vraag
ontkennend.
Gedaagde heeft de Raad bij brief van 8 mei 1996 bericht
dat appellant, in afwachting van de resultaten van een
nog in te stellen medisch en arbeidskundig onderzoek,
vanaf 3 april 1992 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in
de zin van de AAW en de WAO wordt beschouwd. Hieruit
volgt dat gedaagde het in de bestreden beslissing van
29 oktober 1992 neergelegde standpunt niet langer
handhaaft. De Raad ziet hierin aanleiding die beslissing
te vernietigen.
Naar het oordeel van de Raad kan ook de aangevallen
uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad wijst er in
dit verband op dat het hem is opgevallen dat de rechtbank
in het dictum van haar uitspraak heeft nagelaten de
bestreden beslissing van 29 oktober 1992 te vernietigen
voor zover daarbij geweigerd is appellants uitkering
ingevolge de AAW te herzien. Voorts heeft de rechtbank
verzuimd gedaagde te veroordelen tot vergoeding van het
griffierecht. De Raad acht het daarom aangewezen de
aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen.
De Raad acht geen termen aanwezig te voldoen aan het
verzoek van appellants gemachtigde om overwegingen ten
overvloede te wijden aan de vraag of gedaagde bij de
bestreden beslissing appellants resterende
verdiencapaciteit op juiste wijze heeft vastgesteld.
Daarbij is in aanmerking genomen dat deze vraag ten volle
aan de orde kan komen tijdens de behandeling van een
eventueel toekomstig beroep ingeval appellant een nader
besluit zou nemen omtrent appellants mate van
arbeidsongeschiktheid.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het
volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75
van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen
in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger
beroep.
De vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in eerste
aanleg begroot de Raad overeenkomstig de begroting van de
rechtbank op f 1.420,-. In hoger beroep begroot de Raad
deze kosten op f 2.130,-.
Namens appellant is tevens verzocht om vergoeding van de
kosten die appellant in beroep heeft gemaakt in verband
met het inwinnen van inlichtingen bij zijn behandelend
cardioloog ad f 50,-. Naar het oordeel van de Raad komen
deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
Ten slotte heeft appellant verzocht om vergoeding van de
in beroep gemaakte kosten voor het inwinnen van advies
bij de medisch adviseur J.H.C.M. Fouchier. Blijkens een
ter zitting van de Raad overgelegde specificatie
bedroegen deze kosten f 447,-, zijnde 3 uren à f 149,-.
De Raad is van oordeel dat ook deze kosten in beginsel
voor vergoeding in aanmerking komen, nu aan dat advies
een (zich onder de gedingstukken bevindend) schriftelijk
verslag van deze medisch adviseur ten grondslag ligt,
zoals artikel 1 onder b van het Besluit proceskosten
bestuursrecht, Stb. 1993, 763 (hierna: Bpb) eist.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1.III van het
Besluit tarieven in strafzaken, naar welk besluit het Bpb
verwijst, worden deze kosten forfaitair vergoed tot een
bedrag van f 349,80, zijnde 3 uur à f 116,60.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het
bepaalde in de artikelen 24 en 25, eerste lid van de
Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat het door
appellant zowel in eerste aanleg als in hoger beroep
gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden
vergoed.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, alsmede de bestreden
beslissing;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in
beroep tot een bedrag groot ƒ 1.819,80 en in hoger beroep
tot een bedrag groot ƒ 2.130,-, te betalen door gedaagdes
bedrijfsvereniging;
Verstaat dat gedaagdes bedrijfsvereniging aan appellant
het gestorte recht van ƒ 175,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas als voorzitter en
mr M.M. van der Kade en mr R.M. van Male als leden, in
tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel als griffier en
uitgesproken in het openbaar op 10 december 1996.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.W.M. van Bommel.