ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- R.M. van Male
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning van uitkeringen op basis van de AAW en WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante A, die een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft aangevraagd. Gedaagde, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellante na de wachttijd op 3 maart 1996 minder dan 25 respectievelijk 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was, waardoor de Raad besloot het onderzoek te heropenen. Na heropening van het onderzoek en een nieuwe zitting op 9 maart 1999, heeft de Raad geconcludeerd dat gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante op de datum in geding in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft daarbij de medische rapporten van neuroloog H.J. van den Brand en de arbeidsmogelijkhedenlijst van gedaagde in overweging genomen.
De Raad heeft geoordeeld dat gedaagde ten minste drie functies heeft aangetoond die op de datum in geding in deeltijd op de arbeidsmarkt voorkwamen, en dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee het beroep van appellante ongegrond is verklaard.